|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En het gebeurde die dag dat , zoon van , zei tot de knaap die zijn wapens draagt: "Ga, dan zullen wij oversteken naar het detachement van de Filistijnen aan de overkant van deze." En tot zijn vader deelde hij het niet mee.
2 En zat in het uiteinde van , onder de granaatappelboom die in was. En het volk dat bij hem was, was ongeveer zeshonderd mannen.
3 En , zoon van , broeder van , zoon van , zoon van , priester van JAHWEH in , droeg een efod. En het volk wist niet dat weg ging.
4 En tussen de bergpassen waar probeerde over te steken naar het detachement van de Filistijnen, was de tand van de steile rots van de bergpas aan deze zijde en de tand van de steile rots van de bergpas aan de andere zijde. En de naam van de ene was en de naam van de andere was .
5 De tand van de ene was een stut vanaf het noorden, tegenover , en de andere vanaf het zuiden, tegenover .
6 En zei tot de knaap die zijn wapens droeg: "Ga, dan steken wij over naar het detachement van deze onbesnedenen; misschien zal JAHWEH voor ons handelen, want er is voor JAHWEH geen belemmering om te redden door velen of door weinigen."
7 En de drager van zijn wapens zei tot hem: "Doe alles wat in jouw hart is. Strek je uit! Aanschouw mij! Ik ben met je, zoals jouw hart."
8 En zei: "Aanschouw! Wij steken over naar de mannen en wij geven ons aan hen bloot.
9 Indien zij zó tot ons zeggen: Staat stil tot wij jullie bereiken, dan staan wij in onze plaats en gaan wij niet naar hen op.
10 En indien zij zo zeggen: Gaat op naar ons, dan gaan wij op, want JAHWEH gaf hen in onze hand. En dit is voor ons het teken."
11 En beiden gaven zich bloot aan het detachement van de Filistijnen en de Filistijnen zeiden: "Aanschouw! De Hebreeërs gaan uit de holen waarin zij zichzelf verschuilen."
12 En de mannen van het detachement antwoorden en de drager van zijn wapens, en zij zeiden: "Gaat op naar ons, dan laten wij jullie iets weten." En zei tot de drager van zijn wapens: "Ga achter mij op, want JAHWEH geeft hen in de hand van ."
13 En ging op, op zijn handen en op zijn voeten, en de drager van zijn wapens was achter hem. En de Filistijnen vielen voor het aangezicht van en zijn wapendrager bracht hen achter hem ter dood.
14 En dit was de eerste slag die en zijn wapendrager sloegen, ongeveer twintig mannen, in ongeveer de helft van een doorploegde landmaat van een veld.
15 En er gebeurde een beving in de legerplaats, in het veld, en onder heel het volk van het garnizoen. En het vernietigingsdetachement beefde, ook zij. En de aarde wordt verontrust, want het was een beving van Elohim.
16 En de uitkijkers van in van zagen, en aanschouw!, de schare werd ontbonden en ging hierheen en daarheen.
17 En zei tot het volk dat met hem was: "Monstert, alstublieft, en ziet wie van ons weg ging." En zij monsterden en aanschouw!, en zijn wapendrager waren er niet.
18 En zei tot : "Breng de kist van de Elohim dichtbij," want de kist van de Elohim was in die dag bij de zonen van .
19 En het gebeurde terwijl nog met de priester sprak, dat het rumoer dat in het legerkamp van de Filistijnen was voortgaat en groter werd. En zei tot de priester: "Zamel in jouw hand!"
20 En en al het volk dat met hem was worden samengeroepen, en zij kwamen bij het gevecht. En aanschouw!, het zwaard van een ieder was tegen zijn naaste, een uitermate grote verwarring.
21 En de Hebreeën die bij de Filistijnen waren, zoals , die met hen opgingen in het legerkamp, keerden om, ook zij, om met te zijn, die met en waren.
22 En alle mannen van die zichzelf in het gebergte van verschuilden, hoorden dat de Filistijnen vluchtten, en zij zaten hen op de hielen, ook zij, achter hen aan in het gevecht.
23 En JAHWEH redde in die dag Israël, en het gevecht passeerde .
24 En de mannen van hadden het in die dag hard te verduren, want onderwierp het volk aan een verwensing, zeggend: "Vervloekt is de man die tot aan de avond voeding eet, want ik wreek mijzelf op mijn vijanden." En niemand van heel het volk proefde voeding.
25 En allen van het land kwamen in het woud, en er was honing op de oppervlakte van het veld.
26 En het volk kwam naar het woud, en aanschouw!, het droop van de honing. En er was niemand die zich veroorloofde zijn hand naar zijn mond te brengen, want het volk vreesde de eed.
27 En hoorde niet dat zijn vader het volk deed zweren en hij zond het uiteinde van de herderstaf uit die in zijn hand was. En hij doopte hem in het woudprodukt van de honing en hij deed zijn hand terugkeren naar zijn mond, en zijn ogen lichtten op.
28 En iemand uit het volk antwoordde en hij zei: "Uw vader deed het volk zweren, ja zweren, zeggend: Vervloekt is de man die vandaag voeding eet. En het volk is flauw van de honger."
29 En zei: "Mijn vader veroorzaakte moeilijkheden op het land. Ziet, alstublieft, dat mijn ogen oplichten, omdat ik een klein beetje van deze honing proefde.
30 Hoeveel te meer dat het volk vandaag at, ja at van de buit van haar vijanden, toen zij het vonden." Want nu was er niet veel slag tegen de Filistijnen.
31 En zij sloegen in die dag onder de Filistijnen neer vanaf tot in de buurt van , en het volk was uitermate flauw van de honger.
32 En het volk stortte zich op de buit en zij namen het kleinvee en het grootvee en de zonen van het grootvee, en zij slachten ze op de aarde. En het volk at ze met het bloed.
33 En zij vertelden het aan , zeggend: "Aanschouw!, het volk zondigde tegen JAHWEH, door van het bloed te eten." En hij zei: "Jullie zijn verraderlijk. Rolt vandaag een grote steen naar mij toe."
34 En zei: "Verstrooit je onder het volk en zegt tot hen: Een ieder brengt zijn stier tot mij en een ieder zijn stuk kleinvee en jullie slachten ze op deze steen en jullie eten. Want jullie zondigen niet tegen JAHWEH door van het bloed te eten." En heel het volk bracht die nacht ieder zijn stier in zijn hand dichtbij en zij slachtetn ze daar.
35 En bouwde een altaar voor JAHWEH; daarmee begon hij met het bouwen van altaren voor JAHWEH.
36 En zei: "Wij dwalen vannacht af achter de Filistijnen en wij zullen onder hen plunderen tot aan het licht van de ochtend, en we doen onder hen niemand overblijven." En zij zeiden: "Doe al het goede in uw ogen." En de priester zegt: "Wij zullen hierheen naderbij komen tot de Elohim."
37 En vroeg aan Elohim: "Zal ik afdalen achter de Filistijnen? Geeft U hen in de hand van ?" En Hij antwoordde hem niet in die dag.
38 En zei: "Komt dichtbij, hierheen, alle hoekstenen van het volk, en weet en ziet wat deze zonde is die vandaag gebeurde.
39 Want zo waar JAHWEH, Die redt, leeft, en indien er in , mijn zoon, zonde is, dan zal hij sterven, ja sterven." En er is niemand van heel het volk die hem antwoord gaf.
40 En hij zei tot heel : "Jullie, jullie zullen aan één zijde passerenn en ik en , mijn zoon, zullen aan de andere zijde passeren." En het volk zei tot : "Doe het goede in uw ogen."
41 En zei tot JAHWEH, Elohim van : "Verleen ." En en werden door het lot geselecteerd en het volk ging vrijuit.
42 En zei: "Werpt het lot tussen mij en tussen , mijn zoon." En werd geselecteerd door het lot.
43 En zei tot : "Vertel mij wat jij deed?" En vertelde hem en hij zei: "Ik proefde, ja proefde met het uiteinde van de herderstaf die in mijn hand was een klein beetje honing. Aanschouw mij, ik zal sterven."
44 En zei: "Zo zal Elohim doen en zo zal Hij toevoegen, want jij zal sterven, ja sterven, ."
45 En het volk zei tot : "Zal sterven, die deze grote redding in deed? Het zij verre, zowaar JAHWEH leeft, indien een haar van zijn hoofd op de aarde valt, want hij deed het vandaag met Elohim." En het volk kocht vrij en hij stierf niet.
46 En ging op van achter de Filistijnen en de Filistijnen gingen naar hun plaats.
47 En greep het koningschap over en hij vocht rondom tegen al zijn vijanden, tegen en tegen de zonen van en tegen en tegen de koningen van en tegen de Filistijnen. En overal waar hij zich omwendde veroordeelde hij.
48 En hij deed dapperheid en hij sloeg neer en hij ontrukte uit de hand van zijn berover.
49 En de zonen van waren en en ; en de namen van zijn twee dochters: de naam van zijn eerstgeborene was en de naam van de kleine was .
50 En de naam van de vrouw van was , dochter van ; en de naam van de overste van zijn leger is , zoon van , oom van .
51 En was de vader van en , vader van , is zoon van .
52 En de oorlog tegen de Filistijnen was ontoegevend, alle dagen van . En wanneer enige machtige mannen en enige zoon van dapperheid zag, dan voegde hij hen bij hem.
Terug naar de indexpagina
Naar 1Samuël 15
|
|