|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En rende weg van in en hij kwam en hij zei voor het aangezicht van : "Wat deed ik? Wat is mijn verdorvenheid en wat is mijn zonde voor het aangezicht van uw vader, dat hij mijn ziel zoekt?"
2 En hij zei tot hem: "Het zij verre! Jij zal niet sterven! Aanschouw!, mijn vader doet geen grote zaak of kleine zaak of hij onthult het aan mijn oor. En waarom zal mijn vader deze zaak voor mij verbergen? Dit is er niet."
3 En zweerde opnieuw en hij zei: "Weet dat uw vader weet dat ik genade vond in uw ogen en hij zei: Het moet niet zo zijn dat dit weet, opdat hij niet bedroefd wordt. En toch, zo waar JAHWEH leeft en zo waar uw ziel leeft, er is maar een kleine stap tussen mij en tussen de dood."
4 En zei tot : "Wat zegt jouw ziel? Dan zal ik het voor jou doen."
5 En zei tot : "Aanschouw!, morgen is het nieuwe maan en ik zou moeten zitten, ja zitten bij de koning om te eten. Maar u, zend mij weg en ik zal mij verbergen in het veld, tot aan de derde avond.
6 Indien uw vader mij mist, ja mist, dan zegt u: vroeg, ja vroeg mij om te rennen naar , zijn stad, want daar is het slachtoffer van de dagen voor heel de familie.
7 Indien hij zo zegt: Het is goed, is het vrede voor uw dienaar; maar indien hij heet, ja heet is, weet dat het kwaad bij hem vastbesloten is.
8 Maar u, doe vriendelijkheid met uw dienaar, want in een verbond met JAHWEH bracht u uw dienaar met u mee, en indien er in mij verdorvenheid is, breng mij ter dood. En wat uw vader betreft: Waarom is dit? Zal u mij aanbrengen?"
9 En zei: "Het zij verre van jou! Want indien ik weet, ja weet dat door mijn vader het kwaad vastbesloten om over jou te komen, zal ik het niet aan jou vertellen?"
10 En zei tot : "Wie zal het mij vertellen, of wat als uw vader hard antwoordt?"
11 En zei tot : "Ga, dan zullen wij uitgaan in het veld." En zij beiden gingen uit in het veld.
12 En zei tot : "Bij JAHWEH, Elohim van . Ik zal mijn vader onderzoeken, rond deze tijd, morgen of de derde dag, en aanschouw!, is het goed voor , zal ik dan niet om jou zenden en het in jouw oor onthullen?
13 Zo zal JAHWEH met doen en zo zal Hij toevoegen; maar als het kwaad tegen jou goed is voor mijn vader, dan onthul ik het aan jouw oor en zend ik jou weg en ga jij in vrede. En JAHWEH zal met jou zijn, zoals Hij was met mijn vader.
14 En niet, indien ik nog steeds in leven ben zal jij met mij niet de vriendelijkheid van JAHWEH doen, en ik niet zal sterven.
15 En jij zal jouw vriendelijkheid niet van mijn huis afsnijden tot aan de aion, ook niet bij JAHWEH's afsnijden van de vijanden van , elk van de oppervlakte van de grond."
16 En sneed een verbond met het huis van , en JAHWEH zocht het uit de hand van de vijanden van .
17 En ging voort met te doen zweren, vanwege zijn liefde voor hem, want hij had hem lief met de liefde voor zijn eigen ziel.
18 En zei tot hem: "Morgen is het nieuwe maan, dan wordt jij gemist, want jouw zitplaats zal opgemerkt worden.
19 En jij telt drie dagen, dan daal jij uitermate snel af en kom je naar de plaats waar jij jezelf verborg in de dag van de daad, en jij zit naast de steen van .
20 En ik zal drie pijlen er naast schieten, ze voor mij als doelwit zendend.
21 En aanschouw!, ik zal de knaap zenden: Ga!, vind de pijlen! Indien ik tot de knaap zeg: Aanschouw!, de pijlen zijn aan jouw kant, en aanschouw, neem hem en kom! Want er is vrede voor jou en er is geen zaak, zo waar JAHWEH leeft!
22 Maar indien ik zo to het jongmaatje zeg: Aanschouw!, de pijlen zijn van jou af en voorbij, ga, want JAHWEH zendt jou weg!
23 En de zaak die wij bespreken, ik en jij, aanschouw!, JAHWEH is tussen mij en tussen jou, tot aan de aion."
24 En verborg zich in het veld. En het was nieuwe maan en de koning zat neer om brood te eten.
25 En de koning zat op zijn zitplaats, zoals keer op keer, op zijn zitplaats bij de zijmuur. En stond op en zat aan de zijde van en de plaats van werd gemist.
26 En sprak niets in die dag, want hij zei: "Het is geen toeval; hij is zeker niet rein, hij is niet rein."
27 En het gebeurde vanaf de volgende dag van de nieuwe maan dat 's plaats wordt gemist. En zei tot , zijn zoon: "om welke reden is de zoon van er niet, ook gisteren, ook vandaag, voor het brood?"
28 En antwoordde : " vroeg dringend aan mij naar te gaan,
29 en hij zei: "Laat mij gaan, alstublieft, want er is voor ons een slachtoffer van de familie in de stad en mijn broeder gaf mij instructie, en nu, indien ik genade vind in uw ogen, zal ik wegglippen, alstublieft, en ik zal mijn broeders zien. Daarom komt hij niet aan de tafel van de koning."
30 En de boosheid van was heet tegen , en hij zei tot hem: "Zoon van een verdorven, opstandige vrouw! Weet ik niet dat jij voor de zoon van kiest, tot jouw schaamte en tot de schaamte van de naaktheid van jouw moeder?
31 Want alle dagen dat de zoon van op de grond leeft, zullen jij en jouw koninkrijk niet gevestigd worden. En nu, zend en breng hem bij mij, want hij is een zoon van de dood."
32 En antwoordde , zijn vader, en hij zei tot hem: "Waarom zal hij ter dood gebracht worden? Wat deed hij?"
33 En slingerde de speer naar hem om hem te slaan. En wist dat het vastbesloten was door zijn vader om ter dood te brengen.
34 En stond op van de tafel in de hitte van de boosheid. En hij at geen brood in de tweede dag van de nieuwe maan, want hij was bedroefd over , want zijn vader maakte hem rood van schaamte.
35 En het gebeurde in de ochtend dat uit ging naar het veld voor de afspraak met ; en zijn kleine knaap was bij hem.
36 En hij zegt tot zijn knaap: "Ren, vind alstublieft de pijlen die ik schiet." De knaap rende. En hij schoot de pijl zodat hij hem passeerde.
37 En de knaap kwam bij de plaats van de pijl die schoot. En riep naar de knaap en hij zit: "Is de pijl niet van jou af en voorbij?"
38 En riep naar de knaap: "Vlug, spoed je, het moet niet zo zijn dat je stil staat." En de knaap van raapte de pijlen op en hij kwam bij zijn heer.
39 En de knaap wist niets, alleen en wisten van de zaak.
40 En gaf zijn wapens aan de knaap die bij hem was en hij zei tot hem: "Ga, breng ze naar de stad."
41 De knaap bracht ze. En stond op van bij het zuiden en hij viel op zijn neusgaten, naar de aarde, en hij boog zich drie keer neer. En elk kuste zijn naaste en zij huilden, elk met zijn naaste, totdat David zich groot hield.
42 En zei tot David: "Ga in vrede, want wij zweerden, wij beiden, in de naam van JAHWEH, zeggend: JAHWEH is tussen mij en tussen jou en tussen mijn zaad en tussen jouw zaad, tot aan de aion." En hij stond op en hij ging en kwam in de stad.
Terug naar de indexpagina
Naar 1Samuël 21
|
|