|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En de ieten kwamen bij , in , zeggend: "Verbergt zich niet in de heuvel van , vóór de troosteloosheid?
2 En stond op en hij daalde af naar de wildernis van , en met hem drieduizend mannen, uitgekozenen van , om te zoeken in de wildernis van .
3 En legerde zich op de heuvel van , die is vóór de troosteloosheid, aan de weg. En woonde in de wildernis, en hij zag dat achter hem aan kwam, naar de wildernis.
4 En zond spionnen en hij wist dat voorbereid kwam.
5 En stond op en hij kwam naar de plaats waar zich legerde. En zag de plaats waar lag en , zoon van , de overste van zijn leger. En lag in de ronde legerplaats en het volk legerde zich rondom hem.
6 En antwoordde en hij zei tot , de Hethiet, en tot , zoon van , broeder van , zeggend: "Wie daalt met mij af naar , naar de legerplaats?" En zegt: "Ik, ik zal met u afdalen."
7 En en kwamen 's nachts bij het volk en aanschouw!, lag te slapen in de ronde legerplaats, en zijn speer was in de aarde gestoken, bij zijn hoofdkussen. En en het volk lagen rondom hem.
8 En zei tot : "Elohim levert vandaag uw vijand uit in uw hand. En nu, alstublieft, ik zal hem neerslaan met de speer, tot in de aarde, in één keer, en ik zal het bij hem niet herhalen."
9 En zei tot : "Het moet niet zo zijn dat jij verderf tot hem brengt, want wie strekt zijn hand uit tegen de gezalfde van JAHWEH en wordt onschuldig gehouden?"
10 En zei: "Zo waar JAHWEH leeft, veeleer zal JAHWEH hem treffen, hetzij zijn dag komt en hij sterft, of hij daalt af in de strijd en hij wordt weggeveegd.
11 Het is verre van mij, door JAHWEH, om mijn hand te zenden tegen de gezalfde van JAHWEH. En nu, neem alstublieft de speer die bij zijn hoofdkussens is en zijn waterkroes, dan zullen wij naar onze plek gaan."
12 En nam de speer en de waterkroes weg bij het hoofdeinde van en zij gingen weg. En er is niemand die het ziet en er is niemand die het weet en er is niemand die ontwaakt, want er viel over allen die sliepen een verdoving van JAHWEH.
13 En passeerde naar de overkant en hij stond op de top van de berg, van verre; er was veel plaats tussen hen.
14 En riep tot het volk en tot , zoon van , zeggend: "Antwoordt jij niet, ?" En antwoordde en zei: "Wie ben jij dat jij tot de koning roept?"
15 En zei tot : "Ben jij niet een man? En wie is als jou in ? En waarom bewaak jij niet jouw heer, de koning? Want één van het volk kwam om de koning, jouw heer, te verderven!
16 Deze zaak die jij deed was niet goed. Zo waar JAHWEH leeft, want jullie zijn zonen van de dood, die niet jullie heer bewaken, over een gezalfde van JAHWEH. En nu, zie, waar is de speer van de koning, en de waterkroes die bij zijn hoofdkussen was?"
17 En herkende de stem van en hij zei: "Is dit jouw stem, mijn zoon ?" En zei: "Het is mijn stem, mijn heer de koning!"
18 En hij zei: "Waarom is het dat mijn heer zijn dienaar achtervolgt? Wat deed ik? En welk kwaad is in mijn hand?
19 En nu, alstublieft, mijn heer de koning zal luisteren naar de woorden van zijn dienaar. Indien JAHWEH u tegen mij opzet, laat Hem een erkenningsoffer ruiken. En indien de zonen van de mens het deden, zij zijn vervloekt voor het aangezicht van JAHWEH, want zij dreven mij vandaag uit van het aanhangen aan het lotbezit van JAHWEH, zeggend: 'Ga, dien andere elohim!'
20 En nu, het moet niet zo zijn dat mijn bloed valt naar de aarde vanaf een afstand voor het aangezicht van JAHWEH, want de koning van kwam uit om één vlo te zoeken, zoals hij de patrijs achtervolgt in de bergen."
21 En zei: "Ik zondigde! Keer terug, mijn zoon , want ik zal niet verder kwaad tegen jou doen, aangezien mijn ziel vandaag kostbaar was in jouw ogen. Aanschouw, ik handelde onverstandig en ik heb me uitermate ernstig vergist."
22 En antwoordde en hij zei: "Aanschouw, de speer van de koning! En een van de knapen zal oversteken en hij zal die nemen.
23 En JAHWEH zal aan de man zijn rechtvaardigheid en zijn trouw schadeloos stellen, die JAHWEH vandaag aan u in mijn hand gaf, maar ik wilde mijn hand niet zenden tegen de gezalfde van JAHWEH.
24 En aanschouw, zoals uw ziel deze dag groot was in mijn ogen, zo zal mijn ziel groot zijn in de ogen van JAHWEH en Hij zal mij uitredden uit al mijn benauwdheid."
25 En zei tot : "Wees gezegend, mijn zoon . Ook zal jij doen en ook zal jij de overhand hebben." En gaat zijn weg en keerde terug naar zijn plaats.
Terug naar de indexpagina
Naar 1Samuël 27
|
|