|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En , zoon van , wist dat het hart van de koning op was.
2 En zond naar en hij nam van daar een wijze vrouw en hij zei tot haar: "Hou jezelf in de rouw, alstublieft, en doe, alstublieft, kledingstukken van rouw aan. En het moet niet zo zijn dat jij je insmeert met olie. En jij bent deze vele dagen als een vrouw die zichzelf in de rouw houdt over een dode.
3 En jij komt bij de koning en jij spreekt tot hem naar dit woord." En plaatste de woorden in haar mond.
4 En de vrouw, de Tekoïtische, sprak tot de koning en zij viel op haar neusgaten naar de aarde en zij wierp zichzelf neer en zij zei: "Red, o koning!"
5 En de koning zei tot haar: "Wat is er met jou?" En zij zei: "Waarlijk, ik ben een weduwvrouw en mijn man is dood.
6 En uw dienares heeft twee zonen en zij beiden hebben een tweegevecht in het veld. En er is geen uitredder tussen hen. En de ene sloeg de ander neer en hij bracht hem ter dood.
7 En aanschouw, heel de familie stond op tegen uw dienares en zij zeiden: Geef die zijn broeder neerslaat en wij zullen hem ter dood brengen voor de ziel van zijn broer die hij doodde; en wij zullen zelfs de pachter uitroeien. En zij doofden mijn gloeiende houtskool die over bleef, zodat voor mijn man geen plaats bleef voor een naam en voor een overblijfsel op de oppervlakte van de grond."
8 En de koning zei tot de vrouw: "Ga naar jouw huis en ik zal instructie geven over jou."
9 En de vrouw, de Tekoïtische, zei tot de koning: "Op mij, mijn heer, de koning, is de verdorvenheid en op het huis van mijn vader. En de koning en zijn troon zijn onschuldig."
10 En de koning zei: "Die tot jou spreekt, breng hem tot mij, dan zal hij niet voortgaan met jou aan te raken."
11 En zij zei: "Alstublieft, de koning zal JAHWEH, uw Elohim, gedenken dat de schuld inlossende verwant van het bloed niet verder voortgaat met tot verderf te brengen en zij zullen mijn zoon niet uitroeien." En hij zei: "Zo waar JAHWEH leeft, indien er van het haar van jouw zoon op de aarde valt!"
12 En de vrouw zei: "Alstublieft, uw dienares zal een woord spreken tot mijn heer, de koning." En hij zei: "Spreek!"
13 En de vrouw zei: "En waarom heeft u zoals dit bedacht tegen het volk van Elohim? Want door dit woord te spreken is de koning net zo schuldig, totdat de koning zijn verdreven zijnde niet doet terugkeren.
14 Want wij zullen sterven, ja sterven, en zijn als de wateren die gemorst zijn op de aarde, die niet verzameld worden. En Elohim zal een ziel niet wegdragen, maar Hij bedenkt plannen, zodat de verdrevene niet door Hem verdreven blijft.
15 En nu: dat ik kwam om dit woord te spreken tot de koning, mijn heer, is omdat het volk mij bevreesd maakt. Daarom zegt uw dienares: Alstublieft, ik zal spreken tot de koning; misschien zal de koning het woord van zijn dienstmeisje doen.
16 Want de koning zal luisteren om zijn dienstmeisje uit te redden uit de handpalm van de man die probeert mij en mijn zoon samen uit te roeien van het lotbezit van Elohim.
17 En uw dienares zegt: Alstublieft, het woord van mijn heer de koning zal definitief zijn, want als een boodschapper van de Elohim, zo is mijn heer de koning, om het goede en het kwade te ontbieden. En JAHWEH, uw Elohim, zal met u zijn."
18 En de koning antwoordde en hij zei tot de vrouw: "Alstublieft, het moet niet zo zijn dat jij het woord voor mij onderdrukt dat ik jou vraag." En de vrouw zei: "Alstublieft, mijn heer de koning zal spreken."
19 En de koning zei: "Is de hand van met jou in dit alles?" En de vrouw antwoordde en zij zei: "Zo waar uw ziel leeft, mijn heer, de koning, indien een vuur naar rechts gaat of naar links gaat van al wat mijn heer de koning spreekt, want uw dienaar , hij gaf mij instructie en hij plaatste al deze woorden in de mond van uw dienares.
20 Opdat het aangezicht van de zaak zou omkeren deed uw dienaar deze zaak. En mijn heer was wijs, als de wijsheid van een boodschapper van de Elohim, wetend al wat er in het land is."
21 En de koning zei tot : "Aanschouw!, alstublieft, ik doe deze zaak, en ga, breng de knaap terug, ."
22 En viel op zijn aangezicht, naar de aarde, en hij wierp zichzelf neer en hij zegende de koning. En zei: "Vandaag weet uw dienaar dat ik genade vond in uw ogen, mijn heer de koning, omdat de koning het woord van zijn dienaar doet."
23 En stond op en hij ging naar , en hij bracht naar .
24 En de koning zei: "Hij zal zich omkeren naar zijn huis en hij zal mijn aangezicht niet zien." En keerde zich om naar zijn huis, en het aangezicht van de koning zag hij niet.
25 En zoals was er niemand zo mooi in heel Israël, uitermate geroemd wordend. Van de zool van zijn voet tot aan zijn schedel was er in hem geen smet.
26 En bij zijn kaalscheren van zijn hoofd (en het gebeurde aan het eind van de dagen, naar de dagen, dat hij zich kaalscheert, want het was zwaar op hem en hij scheerde zich kaal) woog men het haar van zijn hoofd: tweehonderd shekels naar het standaardgewicht van de koning.
27 En aan werden drie zonen geboren en één dochter, en haar naam was . En zij werd een vrouw, heel mooi van verschijning.
28 En woonde in Jeruzalem de dagen van twee jaren, en het aangezicht van de koning zag hij niet.
29 En zond naar , om hem naar de koning te zenden, maar hij wilde niet tot hem komen. En hij zond opnieuw, een tweede keer, maar hij wilde niet komen.
30 En hij zei tot zijn dienaren: "Ziet, de portie land van is aan mijn kant en daar is gerst. Gaat en vernielt het met vuur." En de dienaren van vernielen de portie land met vuur.
31 En stond op en hij kwam bij , naar het huis, en hij zei tot hem: "Waarom vernielden jouw dienaren de portie land dat van mij is met vuur?"
32 En zei tot : "Aanschouw!, ik zond naar jou, zeggend: Kom hierheen, dan zend ik jou naar de koning, zeggend: Waarom kwam ik van ? Het was beter voor mij indien ik nog daar zou zijn. En nu zal ik het aangezicht van de koning zien. En indien er in mij verdorvenheid is, dan brengt hij mij ter dood."
33 En kwam bij de koning en hij vertelde het aan hem. En hij riep om en hij kwam bij de koning en hij wierp zich voor hem neer, op zijn neusgaten, naar de aarde, voor het aangezicht van de koning. En de koning kuste .
Terug naar de indexpagina
Naar 2Samuël 15
|
|