|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En monsterde het volk dat bij hem was en hij plaatste over hen oversten van duizenden en oversten van honderden.
2 En zond het derde van het volk in de hand van en het derde in de hand van , zoon van , broer van , en het derde in de hand van , de Gatiet. En de koning zei tot het volk: "Ook ik zal uit gaan, ja uit gaan, ik ben met jullie."
3 En het volk zei: "U zal niet uit gaan, want indien wij vluchten, ja vluchten, zullen zij het hart niet op ons plaatsen. En indien de helft van ons sterft, zullen zij het hart niet op ons plaatsen; maar nu zijn als wij tienduizenden. En nu is het beter dat u voor ons vanuit de stad beschikbaar bent om ons te helpen."
4 En de koning zei tot hen: "Wat goed is in jullie ogen zal ik doen." En de koning stond aan de zijde van de poort en heel het volk ging uit, met honderden en met duizenden.
5 En de koning gaf en en instructie, zeggend: "Wees zachtjes voor mij met de knaap, met ." En heel het volk hoorde de koning alle oversten instructie geven in de zaak van .
6 En het volk ging uit in het veld om te ontmoeten. En de strijd was in het woud van .
7 En daar werd het volk van verslagen voor de aangezichten van de dienaren van en de slag daar was groot in die dag - twintigduizend.
8 En het gevecht daar verstrooide zich over de oppervlakte van heel het land en het woud verslindt meer onder het volk dan het zwaard verslond in die dag.
9 En ontmoette de aangezichten van de dienaren van . En reed op het muildier en het muildier kwam onder de dichte takken van de grote terebint. En zijn hoofd werd vastgehouden in de en hij werd gegeven tussen de hemelen en tussen de aarde. En het muildier dat onder hem was passeerde.
10 En één man zag het en hij vertelde het aan en hij zei: "Aanschouw!, ik zag , hangend in de ."
11 En zei tot de man die het hem vertelde: "En aanschouw!, jij zag het en waarom sloeg jij hem niet neer naar de aarde? En is het nu aan mij om jou tien zilverstukken te geven en één gordel?"
12 En de man zei tot : "Indien ik op mijn handpalmen niet duizend zilverstukken weeg, zend ik mijn hand niet uit naar de zoon van de koning, want in onze oren gaf de koning u en en instructie, zeggend: Neemt je in acht over de knaap, over .
13 Of deed ik valsheid tegen mijn ziel? En geen zaak werd onderdrukt van de koning. Maar u, u stelde u op vanaf een afstand."
14 En zei: "Zo is het niet. Ik zal voor jouw aangezicht wachten." En hij nam drie knuppels in zijn handpalm en hij stootte ze in het hart van terwijl die nog leefde, in het hart van de .
15 En tien knapen, dragers van de wapens van dragen, omringden en sloegen neer en zij brachten hem ter dood.
16 En blies in de ramshoorn en het volk keerde terug van het achtervolgen van , want hield het volk terug.
17 En zij namen en zij gooien hem in het woud, in een grote diepe kuil, en zij deden over hem een uitermate grote steenhoop van stenen staan. En heel vluchtte, een ieder naar zijn tent.
18 En nam en hij deed voor hemzelf tijdens zijn leven een monument staan, dat is in de vallei van de koning. Want hij zei: "Er is voor mij geen zoon om aan mijn naam te gedenken." En hij noemde het monument naar zijn eigen naam. En het wordt "Handwijzer van " genoemd, tot op deze dag.
19 En , zoon van , zei: "Alstublieft, ik zal rennen en ik zal de koning nieuws brengen, want JAHWEH doet hem recht tegen de hand van zijn vijanden."
20 En zei tot hem: "Jij bent deze dag geen man van nieuws, maar jij brengt nieuws in een andere dag. En deze dag zal jij geen nieuws brengen, omdat de zoon van de koning dood is."
21 En zei tot de Kusiet: "Ga, vertel aan de koning wat jij zag." En de Kusiet boog zich neer voor en hij rende weg.
22 En , zoon van , ging voort en hij zei tot : "Wat er ook is, ik zal rennen, alstublieft, ook ik, achter de Kusiet." En zei: "Waarom is dit rennen van jou, mijn zoon? Want er is voor jouw geen nieuwsbeloning te vinden."
23 "En wat het ook zal zijn, ik zal rennen." En hij zei tot hem: "Ren!" En rende weg van het stroomgebied en hij passeerde de Kusiet.
24 En zat tussen twee van de poorten en de uitkijk ging naar het dank van de poort, naar de muur. En hij hief zijn ogen op en hij zag en aanschouw!, er rent een man, alleen hij.
25 En de uitkijk riep en hij deelde het mede aan de koning. En de koning zei: "Indien hij alleen is is er nieuws in zijn mond." En hij gaat, gaande en dichtbij komend.
26 En de uitkijk zag een andere man rennen. En de uitkijk riep naar de poortwachter en hij zei: "Aanschouw!, een man rent, alleen hij." En de koning zei: "Ook deze is een brenger van nieuws."
27 En de uitkijk zei: "Ik zag het rennen van de eerste als het rennen van , zoon van ." En de koning zei: "Deze is een goede man en hij komt met goed nieuws."
28 En riep en hij zei tot de koning: "Vrede!" En hij boog zich neer voor de koning, zijn neusgaten naar de aarde, en hij zei: "Gezegend is JAHWEH, uw Elohim, die de mannen uitleverde die hun hand tegen mijn heer, de koning, deden opheffen."
29 En de koning zei: "Is het wel met de knaap, met ?" En zei: "Ik zag de grote schare bij het zenden van de dienaar van de koning, . En ik ben uw dienaar, en ik weet niet wat."
30 En de koning zei: "Keer om en stel je zo op!" En hij keerde zich om en hij stond.
31 En aanschouw!, de Kusiet kwam en de Kusiet zei: "Mijn heer, de koning, zal nieuws ontvangen, want JAHWEH doet u vandaag recht tegen de hand van allen die tegen u opstonden."
32 En de koning zei tot de Kusiet: "Is het wel met de knaap, met ?" En de Kusiet zei: "De vijanden van mijn heer, de koning, en allen die ten kwade tegen u opstaan zullen worden als de knaap ."
33 En de koning was van streek en hij ging op naar het bovenvertrek van de poort en hij huilde. En zó zei hij bij zijn gaan: "Mijn zoon! , mijn zoon, mijn zoon ! Wie geeft mij te sterven in plaats van jou, , mijn zoon, mijn zoon."
Terug naar de indexpagina
Naar 2Samuël 19
|
|