|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En , zoon van , werd koning over in in het achttiende jaar van , koning van , en hij regeerde twaalf jaren.
2 En hij deed het kwade in de ogen van JAHWEH, maar niet zoals zijn vader en zijn moeder; en hij nam het monument van de weg, dat zijn vader maakte.
3 Maar aan de zonden van , zoon van , die hij deed zondigen, kleefde hij aan. Hij trok zich er niet van terug.
4 En , koning van , was schapenfokker, en hij verschafte aan de koning van de wol van honderd duizend bokkige lammeren en honderd duizend rammen.
5 En het gebeurde als dood was, dat de koning van overtrad tegen de koning van .
6 En koning ging die dag uit vanaf en hij monsterde heel .
7 En hij ging en hij zond naar , koning van , zeggend: "De koning van overtrad tegen mij. Gaat u met mij mee tegen voor de strijd?" En hij zei: "Ik zal opgaan, zoals ik, zoals u, zoals mijn volk, zoals uw volk, zoals mijn paarden, zoals uw paarden."
8 En hij zei: "Waar is deze weg die wij zullen opgaan?" En hij zei: "De weg van de wildernis van ."
9 En de koning van en de koning van en de koning van gingen en zij gingen rond, een weg van zeven dagen. En er was geen water voor het legerkamp en voor het beest dat in hun voetstappen ging.
10 En de koning van zei: "Ach!, dat JAHWEH riep tot deze drie koningen, om hen in de hand van te geven."
11 En zei: "Is hier geen profeet van JAHWEH, dat wij door hem aan JAHWEH raadplegen?" En één van de dienaren van de koning van antwoordde en hij zei: "Hier is , zoon van , die water goot op de handen van ."
12 En zei: "Bij hem is het woord van JAHWEH." En zij daalden naar hem af, de koning van , en de koning van .
13 En zei tot de koning van : "Wat is er met mij en met u? Ga naar de profeten van uw vader en naar de profeten van uw moeder!" En de koning van zei tot hem: "Zeker niet! Want JAHWEH riep tot deze drie koningen om hen in de hand van te geven."
14 En zei: "Zo waar JAHWEH van legermachten leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, dat indien ik niet het aangezicht van , koning van , respecteer, ik niet naar jou kijk indien ik jou zie.
15 En nu, neemt voor mij een muziekspeler!" En het gebeurde als de muziekspeler muziek speelde, dat de hand van JAHWEH over hem kwam,
16 en hij zei: "Zo zegt JAHWEH: Ik zal in deze wadi bassins, ja bassins maken.
17 Want zo zegt JAHWEH: Jullie zullen geen wind zien en jullie zullen geen stortbui zien, maar die wadi zal gevuld worden met water. En jullie drinken, jullie en jullie veebezit en jullie beest.
18 En dit is een lichte zaak in de ogen van JAHWEH en Hij geeft in jullie hand.
19 En jullie slaan elke vestingstad en elke stad van eerste keus neer, en elke goede boom zullen jullie vellen en alle springbronnen zullen jullie dichtstoppen en elke goede portie zullen jullie pijn doen met stenen."
20 En het gebeurde in de ochtend, bij het doen opgaan van het erkenningsoffer, en aanschouw!, wateren kwamen van de kant van en het land werd gevuld met het water.
21 En heel hoorde dat de koningen opgingen om tegen hen te vechten. En zij werden opgeroepen, van elk die een gordel omgordt en daarboven, en zij stonden op de grens.
22 En zij stonden vroeg in de ochtend op en de zon ging stralend op over het water. En zag vanaf op een afstand het water, rood als bloed.
23 En zij zeiden: "Dit is bloed! De koningen werden aan het zwaard geregen, ja aan het zwaard geregen en een ieder sloeg zijn naaste neer. En nu de buit, !"
24 En zij kwamen naar de legerplaats van . En stond op en zij sloegen neer. En zij vluchtten vanaf hun aangezichten. En zij kwamen het land binnen en zij sloegen neer.
25 En zij sloopten de steden en op elke goede portie land gooide ieder zijn steen en zij vulden het. En elke springbron van water stopten zij dicht en elke goede boom velden zij, totdat men in haar stenen achter deed blijven. En de slingeraars omringden en zij sloegen haar.
26 En de koning van zag dat de strijd voor hem ontoegevend was. En hij nam met zich zeven honderd mannen, het zwaard trekkend om tot de koning van open te splijten, maar zij konden het niet.
27 En hij nam zijn zoon, de eerstgeborene, die in zijn plaats koning werd, en hij deed hem opgaan, als een opstijgoffer, op de muur. En er was grote driftigheid over en zij braken van daar op en zij keerden terug naar het land.
Terug naar de indexpagina
Naar 2 Koningen 4
|
|