|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 Toen zei : "JAHWEH zei te verblijven in de mistige donkerheid.
2 En ik bouwde een huis van residentie voor U en een plaats voor Uw wonen in de aionen."
3 En de koning keerde zijn aangezicht om en hij zegende heel de samenkomst van en heel de samenkomst van stond.
4 En hij zei: "Gezegend is JAHWEH, Elohim van , Die sprak met Zijn mond met , mijn vader, en met Zijn handen vervulde Hij, zeggend:
5 Vanaf de dag dat Ik Mijn volk deed uitgaan uit het land van , verkoos Ik geen stad van de stammen van om een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zal zijn, en Ik verkoos geen man om bewindvoerder te zijn over Mijn volk, .
6 En Ik koos , dat Mijn Naam daar zal zijn en Ik koos om over Mijn volk, , te zijn.
7 En het kwam in het hart van , mijn vader, om een huis te bouwen voor de Naam van JAHWEH, Elohim van .
8 En JAHWEH zei tot , mijn vader: Omdat het in jouw hart was om een huis voor Mijn Naam te bouwen, deed jij goed dat het in jouw hart opkwam.
9 Maar jij zal het huis niet bouwen, maar jouw zoon, die uit jouw lendenen uitgaat, hij zal het huis voor Mijn Naam bouwen.
10 En JAHWEH volbracht Zijn woord dat Hij sprak en ik sta op in plaats van , mijn vader, en ik zit op de troon van , zoals JAHWEH sprak, en Ik bouw het huis voor de Naam van JAHWEH, Elohim van .
11 En ik plaats daar de kist, waarin het verbond van JAHWEH is, dat Hij sneed met de zonen van ."
12 En hij stond voor het aangezicht van het altaar van JAHWEH, tegenover heel de samenkomst van en hij spreidde zijn handpalmen uit.
13 Want maakte een platform van koper en hij zette dat in het midden van de voorhof; zijn lengte was vijf ellen en zijn breedte was vijf ellen en drie ellen was zijn hoogte. En hij stond er op en hij knielde op zijn knieën tegenover heel de samenkomst van en hij spreidde zijn handpalmen uit naar de hemelen.
14 En hij zei: "JAHWEH, Elohim van , er is geen Elohim zoals U in de hemelen en op de aarde, Die het verbond in acht neemt en de vriendelijkheid naar Uw dienaren die met heel hun hart gaan voor Uw aangezicht.
15 Die bewaarde voor Uw dienaar , mijn vader, wat U tot hem sprak. En U sprak met Uw mond en door Uw hand vervulde U, zoals deze dag.
16 En nu, JAHWEH, Elohim van , bewaar voor Uw dienaar , mijn vader, wat U tot hem sprak, zeggend: Er zal van jou geen man afgesneden worden van voor Mijn aangezicht, die zit op de troon van , indien maar jouw zonen hun weg in acht nemen, gaande in Mijn wet, zoals jij ging voor Mijn aangezicht.
17 En nu, JAHWEH, Elohim van , Uw woord zal waar worden dat U sprak tot Uw dienaar, tot ,
18 dat Elohim waarlijk zal wonen met de mens op de aarde. Aanschouw!, hemelen en hemelen van de hemelen, zij kunnen U niet bevatten, ja, dit huis dat ik bouwde.
19 Wendt U om naar het gebed van Uw dienaar en naar zijn smeekbede, JAHWEH, mijn Elohim, om te luisteren naar het dringend beroep en naar het gebed dat Uw dienaar bidt voor Uw aangezicht.
20 Laat Uw ogen geopend zijn voor dit huis, overdag en bij nacht, naar de plaats waarvan U zei Uw Naam daar te plaatsen, luisterend naar het gebed dat Uw dienaar voor deze plaats bidt.
21 En luister naar de smeekbeden van Uw dienaar en van Uw volk, , die zij bidden op deze plaats. En luister vanuit deze plaats waar U woont, vanuit de hemelen, en en hoor en vergeef.
22 Indien een man zondigt tegen zijn naaste en deze tegen hem een verwensing aanheft om hem te verwensen en deze verwensing komt voor het aangezicht van Uw altaar in dit huis,
23 dan hoort U vanaf de hemelen en U doet en U spreekt recht over Uw dienaren om de slechte te vergelden, hem op zijn hoofd gevend naar zijn weg en de rechtvaardige te rechtvaardigen, hem gevend naar zijn rechtvaardigheid.
24 En indien Uw volk verslagen wordt voor het aangezicht van de vijand, omdat zij zondigden tegen U, en zij terugkeren en Uw Naam toejuichen en zij bidden en zij smeken voor Uw aangezicht in dit huis,
25 hoor dan vanuit de hemelen en vergeef de zonde van Uw volk en doe hen terugkeren naar de grond die U aan hen gaf en aan hun vaders.
26 Wanneer de hemelen beteugeld worden en er geen regen is, omdat zij zondigden tegen U, en zij bidden tot deze plaats en zij Uw Naam toejuichen en zij terugkeren van hun zonde omdat U hen nederig heeft gemaakt,
27 hoor dan in de hemelen en vergeef de zonde van uw dienaren en van Uw volk , want U onderricht hen naar de goede weg waarop zij zullen gaan en U geeft regen op Uw land dat U als lotbezit gaf aan Uw volk.
28 Wanneer er hongersnood is in het land, of pest, korenbrand en meeldauw, sprinkhaan en kever, wanneer zijn vijanden hem benauwen in het land van zijn poorten, elke besmetting en elke ziekte,
29 elk gebed, elke smeekbede welke gegeven zal worden door elke mens of door heel Uw volk , want elk kent zijn besmetting en zijn pijn, wanneer hij zijn handpalmen uitspreidt naar dit huis,
30 en U hoort vanaf de hemelen, Uw terrein van wonen, vergeef en geef aan ieder naar al zijn wegen, aangezien U zijn hart kent, want U, alleen U, kent het hart van de zonen van de mens,
31 opdat zij U vrezen en gaan in Uw wegen, alle dagen dat zij leven op de oppervlakte van de grond die U gaf aan onze vaders.
32 En ook aan de uitheemse, die niet van Uw volk is, maar kwam van een ver land vanwege Uw grote Naam en Uw standvastige hand en Uw uitgestrekte arm. En zij komen en bidden naar dit huis,
33 hoort U dan vanaf de hemelen, vanaf Uw terrein van wonen, en doe naar alles wat de uitheemse tot U roept, opdat alle volken van de aarde Uw Naam zullen weten en U vrezen, zoals Uw volk , wetend dat Uw Naam werd uitgeroepen over dit huis dat ik bouwde.
34 Wanneer Uw volk uitgaat naar de strijd tegen hun vijanden, op de weg die U hen zendt, en zij bidden tot U in de richting van deze stad, die U verkoos en het huis dat ik voor Uw Naam bouwde,
35 hoor dan vanaf de hemelen hun gebed en hun smeekbede en doe hen oordeel.
36 Wanneer zij zondigen tegen U, want er is geen mens die niet zondigt, en U boos bent tegen hen, geef hen dan voor het aangezicht van de vijand; dan nemen hun gevangennemers hen krijgsgevangen naar een land, ver of dichtbij;
37 maar keren zij terug naar hun hart in het land waar zij krijgsgevangen gehouden worden en zij keren terug en zij smeken tot U in het land van hun krijgsgevangenschap, zeggend: Wij zondigden, wij handelden verdorven en wij zijn slecht,
38 en zij keren terug tot U met heel hun hart en met heel hun ziel in het land van hun krijgsgevangenschap dat hen gevangen nam, en zij bidden in de richting van hun land, dat U gaf aan hun vaders, en de stad die U verkoos, en naar het huis dat ik bouwde voor Uw Naam,
39 hoor dan vanaf de hemelen, vanaf Uw terrein van wonen, hun gebed en hun smeekbeden, en doe hen oordeel en vergeef Uw volk wat zij tegen U zondigden.
40 Nu, mijn Elohim, alstublieft, laat Uw ogen geopend zijn en Uw oren aandachtig voor het gebed in deze plaats.
41 En nu, sta op, JAHWEH Elohim, naar Uw rustplaats en de kist van Uw sterkte. Uw priesters, JAHWEH Elohim, zullen gekleed zijn met redding en Uw getrouwen zullen zich verheugen in de goedheid.
42 JAHWEH Elohim, het moet niet zo zijn dat U Zich afkeert van de aangezichten van Uw gezalfden. Gedenk de getrouwheden van , Uw dienaar!"
Terug naar de indexpagina
Naar 2 Kronieken 7
|
|