|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En na deze dingen maakte koning , zoon van , de Agagiet, groot en hij verhief hem en hij plaatste zijn zetel boven die van alle oversten die bij hem waren.
2 En alle dienaren van de koning die in de poort van de koning waren bogen zich en zij wierpen zich neer voor , want zo gaf de koning over hem instructie. Maar boog zich niet en hij wierp zich niet neer.
3 En de dienaren van de koning, die in de poort van de koning waren, zeiden tot : "Wat is de reden dat jij de instructie van de koning overschrijdt?"
4 En het gebeurde dat zij dag na dag tot hem spraken en hij niet naar hen luisterde. En zij vertelden het om te zien hoe de zaken van stonden, want hij vertelde hen dat hij Jood was.
5 En zag dat zich niet boog en zich niet voor hem neerwierp, en werd vervuld van woede.
6 Maar het was verachtelijk in zijn ogen om een hand te zenden tegen , tegen hem alleen, want men vertelde hem over het volk van . En zocht alle Joden uit te roeien, het volk van , die in heel het koninkrijk van waren.
7 In de eerste maand, dat is de maand , in het twaalfde jaar van koning , wierp men het pur (dat is het lot) voor het aangezicht van , dag na dag, maand na maand, tot de twaalfde, dat is de maand .
8 En zei tot koning : "Er is één volk, uitgestrooid wordend en uit elkaar gaande, onder de volken in alle provincies van uw koninkrijk, en hun edicten zijn verschillend van elk volk en er is geen van hen die de edicten van de koning doet. En het past de koning niet hen met rust te laten.
9 Indien het de koning goed dunkt, zal er geschreven worden hen te vernietigen. En tien duizend talenten zilver zal ik afwegen op de handen van die het werk doen, om naar de bewaarplaatsen van de koning te brengen."
10 En de koning nam zijn ring van zijn hand en hij gaf die aan , zoon van , de Agatiet, benauwer van de Joden.
11 En de koning zei tot : "Het zilver en het volk worden aan jou gegeven, om er mee te doen wat goed is in jouw ogen."
12 En de schrijvers van de koning werden geroepen in de eerste maand, in de dertiende dag er van, en er werd geschreven al wat als instructie gaf aan de landvoogden van de koning en aan de gouverneurs die over provincie na provincie waren en aan de oversten van het volk en aan het volk van de provincie, en per provincie in hun eigen schrift en per volk naar hun gesproken taal. Het werd geschreven in de naam van koning en verzegeld met de ring van de koning.
13 En brieven werden gezonden door de hand van renners, naar alle provincies van de koning, dat men alle Joden zou uitroeien, doden en vernietigen, vanaf de jongere tot aan de oudere, peuter en vrouwen, in één dag, in de dertiende van de twaalfde maand, dat is de maand , en dat men buit van hen zou plunderen.
14 Een afschrift van het geschrift moest gegeven worden als edict in elke provincie en per provincie onthuld worden aan alle volken, om toegerust te zijn voor deze dag.
15 En de renners gingen uit, voortgedreven wordend door het woord van de koning. En het edict werd gegeven in het kasteel van . En de koning en zaten neer om te drinken. En de stad was neerslachtig.
Terug naar de indexpagina
Naar Ester 4
|
|