Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Ezra
Hoofdstuk 2

Het boek Ezra gaat over gebeurtenissen in de periode 538-450 v.C.

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)


1 En dezen waren de zonen van de provincie, die opgingen uit de krijgsgevangenschap van de deportatie, die NebukadnessarNebukadnessar = Nabu, bescherm de erfzoon, koning van BabelBabel = verwarring, deporteerde naar BabelBabel = verwarring; en zij keerden terug naar JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en JudaJuda = lof, ieder naar zijn stad;
2 die kwamen met ZerubbabelZerubbabel = spruit uit Babel, JeshuaJeshua = JAH redt, NechemjaNechemja = JAHWEH vertroost, SerajaSeraja = heerser is Jah, ReëlajaReëlaja = vrezend voor Jah, MordechaiMordechai =kleine man, of aanbidder van Mars, BilsanBilsan = hun heer, MisparMispar = aantal, BigwaiBigwai = gelukkig, RechumRechum = barmhartig en BaänaBaäna = in bezoeking. Dit was het getal van de mannen van het volk van IsraëlIsraël = strijder van God;
3 de zonen van ParosParos = springer, vlo, twee duizend honderd twee en zeventig;
4 de zonen van SefatjaSefatja = geoordeeld heeft Jah, driehonderd twee en zeventig;
5 de zonen van ArachArach = reiziger, zevenhonderd vijf en zeventig;
6 de zonen van Pachat-MoabPachat-Moab = (als naam, niet als functie) stadhouder van Moab, van de zonen van Jeshua-JoabJeshua-Joab = JAH redt-JAH is Vader, twee duizend achthonderd en twaalf;
7 de zonen van ElamElam = verborgenheid, duizend tweehonderd vier en vijftig;
8 de zonen van ZattuZattu = olijf, negenhonderd vijf en veertig;
9 de zonen van ZakkaiZakkai = zuiver, zevenhonderd zestig;
10 de zonen van BaniBani = (Jah) bouwt, zeshonderd twee en veertig;
11 de zonen van BebaiBebai = mijn holten, zeshonderd drie en twintig;
12 de zonen van AzgadAzgad = (perzisch) boodschapper, duizend tweehonderd twee en twintig;
13 de zonen van AdonikamAdonikam = mijn heer staat (tot hulp), zeshonderd zes en zestig;
14 de zonen van BigwaiBigwai = (sanskriet) gelukkig, twee duizend zes en vijftig;
15 de zonen van AdinAdin = behaaglijk, vierhonderd vier en vijftig;
16 de zonen van AterAter = binder, van HizkiaHizkia = kracht is Jah, acht en negentig;
17 de zonen van BesaiBesai = mijn betreden, driehonderd drie en twintig;
18 de zonen van JoraJora = hij geeft aanwijzingen, honderd en twaalf;
19 de zonen van ChasumChasum = welgedaan, tweehonderd drie en twintig;
20 de zonen van GibbarGibbar = sterke, vijf en negentig;
21 de zonen van BetlehemBetlehem = Broodhuis, honderd drie en twintig;
22 de mannen van NetofaNetofa = druppelen, zes en vijftig;
23 de mannen van AnatotAnatot = verhoringen, honderd acht en twintig;
24 de zonen van AzmawetAzmawet = sterk als de dood, twee en veertig;
25 de zonen van Kirjat-ArimKirjat-Arim = stad van de bossen, KefiraKefira = dorp en BeërotBeërot = putten, zevenhonderd drie en veertig;
26 de zonen van RamaRama = ?dreunen en GebaGeba = hoogte, heuvel, zeshonderd een en twintig;
27 de mannen van MichmasMichmas = schuilhoek, honderd twee en twintig;
28 de mannen van Bet-ElBet-El = huis van God en AiAi = ruïne, tweehonderd drie en twintig;
29 de zonen van NeboNebo = hoog zijn, twee en vijftig;
30 de zonen van MagbisMagbis = vesting, honderd zes en vijftig;
31 de zonen van Elam-arElam-ar = (het andere Elam) eeuwigheid, duizend tweehonderd vier en vijftig;
32 de zonen van CharimCharim = met gespleten neus, driehonderd en twintig;
33 de zonen van LodLod = breuk, ChadidChadid = scherp en OnoOno = sterk, zevenhonderd vijf en twintig;
34 de zonen van JerichoJericho = zijn maan; ook wel palmenstad, driehonderd vijf en veertig;
35 de zonen van SenaäSenaä = de gehatene (=achtergestelde vrouw), of: doornig, drie duizend zeshonderd en dertig.
36 De priesters: de zonen van JedajaJedaja = JAH weet, van het huis van JeshuaJeshua = JAH redet, negenhonderd drie en zeventig;
37 de zonen van ImmerImmer = lam, schaap, duizend twee en vijftig;
38 de zonen van PaschurPaschur = gerust, duizend tweehonderd zeven en veertig;
39 de zonen van CharimCharim = met gespleten neus, duizend en zeventien.
40 De Levieten: de zonen van JeshuaJeshua = JAH redt en KadmiëlKadmiël = vooraan gaat God, van de zonen van HodawjaHodawja = roemt Jah!, vier en zeventig.
41 De zangers: de zonen van AsafAsaf = (Jah) voegt toe, of: verzamelt honderd acht en twintig.
42 De zonen van de poortwachters: de zonen van SallumSallum = vergelding, de zonen van AterAter = binder, de zonen van TalmonTalmon = onderdrukker, de zonen van AkkubAkkub = bedrieglijk, de zonen van ChatitaChatita = onderzoek, de zonen van SobaiSobai = wegvoerder is Jah; deze allen waren met honderd negen en dertig.
43 De NethinimNethinim = geen naam, maar een tempelhorige: de zonen van SichaSicha = verdord, de zonen van ChasufaChasufa = ontbloot, de zonen van TabbaotTabbaot = zegels;
44 de zonen van KerosKeros = enkel, de zonen van SiahaSiaha = vergadering, de zonen van PadonPadon = (jah) bevrijdt;
45 de zonen van LebanaLebana = wierook, de zonen van ChagabaChagaba = sprinkhaan, de zonen van AkkubAkkub = bedrieglijk;
46 de zonen van ChagabChagab = sprinkhaan, de zonen van SalmaiSalmai = beschutting is Jah, de zonen van ChananChanan = genadig is Jah;
47 de zonen van GiddelGiddel = zeer groot, de zonen van GacharGachar = (geboren in een jaar,) arm aan regen, de zonen van ReajaReaja = JAH ziet;
48 de zonen van RezinRezin = (syrisch) beekje, of: (hebreeuws) sterk, de zonen van NekodaNekoda = onderscheiden, voornaam, de zonen van GazzamGazzam = verslinder;
49 de zonen van UzzaUzza = kracht, de zonen van PaseachPaseach = kreupel, de zonen van BesaiBesai = overwinnaar;
50 de zonen van AsnaAsna = Ik zal verandering brengen, de zonen van de MeünimMeünim = een volk of groep van volken, buren van Israël, de zonen van de NefusimNefusim = verfrist door specerijen;
51 de zonen van BakbukBakbuk = fles, de zonen van ChakufaChakufa = geboren (door Jah), de zonen van CharchurCharchur = ontsteking;
52 de zonen van BaslutBaslut = in de schaduw, de zonen van MechidaMechida = beroemd of edel, de zonen van CharsaCharsa = stom;
53 de zonen van BarkosBarkos = de zoon afgesneden, de zonen van SiseraSisera = slagorde, de zonen van TemachTemach = gelach;
54 de zonen van NesiachNesiach = uitmuntend, de zonen van ChatifaChatifa = gevangen.
55 De zonen van de dienaren van SalomoSalomo = man van vrede: de zonen van SotaiSotai = veranderlijk, de zonen van SoferetSoferet = geschrift, de zonen van PerudaPeruda = scheiding;
56 de zonen van JaälaJaäla = op een rots klimmer, gazelle, de zonen van DarkonDarkon = drager, de zonen van GiddelGiddel = zeer groot;
57 de zonen van SefatjaSefatja = geoordeeld heeft Jah, de zonen van ChattilChattil = praatziek, de zonen van Pocheret-HassebaïmPocheret-Hassebaïm = hier gebeurt het afsnijden, de zonen van AmiAmi = lijfeigene.
58 Al de NethinimNethinim = geen naam, maar een tempelhorige en de zonen van de dienaren van SalomoSalomo = man van vrede waren driehonderd twee en negentig.
59 Dezen waren het die opgingen van Tel-MelachTel-Melach = heuvel van zout, Tel-CharsaTel-Charsa = heuvel van het woud, KerubKerub = (als plaatsnaam) zegen, AdanAdan = sterk, stevig en ImmerImmer = hij heeft gesproken ; maar zij konden het huis van hun vaders en hun zaad niet vertellen of zij uit IsraëlIsraël = strijder van God waren:
60 de zonen van DelajaDelaja = uit het gevaar getrokken heeft Jah, de zonen van TobiaTobia = goed is Jah, de zonen van NekodaNekoda = onderscheiden, voornaam, zeshonderd twee en vijftig.
61 En van de zonen van de priesters: de zonen van ChobajaChobaja = JAHWEH heeft verborgen, de zonen van HakkosHakkos = doorn, de zonen van BarzillaiBarzillai = van ijzer, die van de dochters van BarzillaiBarzillai = van ijzer, de Gileadiet, een vrouw nam en naar hun naam genoemd werd.
62 Dezen zochten hun geschrift dat zij geregistreerd stonden, maar zij werden niet gevonden; en zij werden gediskwalificeerd van het priesterschap.
63 En de regent zei tot hen dat zij niet van de heiligheid van de heiligheden zouden eten, totdat er een priester stond met Urim en met Tummim. En jij geeft aan de borstplaat van het oordeel de lichten en de vlekkeloosheden en zij komen op het hart van Aäron bij zijn binnen gaan voor het aangezicht van JAHWEH. En Aäron draagt het oordeel van de zonen van Israël op zijn hart, voor het aangezicht van JAHWEH, voortdurend. (SW)[Exo. 28:10]
64 De hele samenkomst was als één: twee en veertig duizend driehonderd en zestig,
65 afgezien van hun dienaren en dienstmeisjes, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen.
66 Hun paarden waren zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren tweehonderd vijf en veertig;
67 hun kamelen, vierhonderd vijf en dertig; de ezels, zes duizend zevenhonderd en twintig.
68 En van de hoofden van de vaders, toen zij naar het huis van JAHWEH kwamen, Die in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter was, offerden vrijwillig voor het huis van de Elohim, om dat te doen staan op zijn terrein.
69 Zij gaven naar hun energie aan de schatkamer van het werk: goud, één en zestig duizend darieken en aan zilver vijf duizend minas, en honderd priestertunieken.
70 En de priesters en de Levieten, en sommigen van het volk en de zangers en de poortwachters en de NethinimNethinim = geen naam, maar een tempelhorige woonden in hun steden, en heel IsraëlIsraël = strijder voor God in hun steden. En de eersten, die zich weer op hun bezitting in hun steden kwamen vestigen, waren gewone Israëlieten, de priesters, de Levieten, en de heilige slaven. (SW) [1Kron. 9:2]

Terug naar de indexpagina
Naar Ezra 3
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.