|
(Ga met de muis op een naam staan, dan ziet u de betekenis)
1 Op mijn bed, in de nachten, zocht ik die mijn ziel liefheeft. Ik zocht hem, maar ik vond hem niet.
2 Ik zal opstaan, alstublieft, en ik zal rondgaan in de stad, op de straatwegen en op de pleinen. Ik zal zoeken die mijn ziel liefheeft. Ik zocht hem en ik vond hem niet.
3 De bewakers die rondgaan in de stad vonden mij. "Zagen jullie die mijn ziel liefheeft?"
4 Amper passeerde ik hen toen ik vond die mijn ziel liefheeft. Ik hield hem vast en ik liet hem niet los totdat ik hem naar het huis van mijn moeder had gebracht en tot de kamer van die zwanger van mij was.
5 Ik bezweer jullie, dochters van , bij de gazellen of de hinden van het veld; indien jullie wakker worden en indien jullie de liefde wakker maken, doet het pas wanneer zij behagen schept.
6 Wie is deze die opgaat uit de wildernis als zuilen van rook, omgeurd van mirre en wierook, van alle poeder van de handelaar?
7 Aanschouw, zijn rustbank, die van is; zestig machtige mannen staan er omheen, uit de machtige mannen van .
8 Zij allen houden het zwaard vast, onderwezen in oorlogsvoering, elk met zijn zwaard op zijn dij, vanwege het alarm in de nachten.
9 Koning maakte voor hemzelf een draagstoel van hout uit .
10 Zijn stijlen maakte hij van zilver, zijn rugleuning van goud, zijn zadel van purper, zijn binnenwerk met liefde ingelegd door de dochters van .
11 Trekt uit en ziet, dochters van , koning , met de kroon waarmee zijn moeder hem kroonde in de dag van zijn bruiloft en in de dag van de vreugde van zijn hart!
Terug naar de indexpagina
Naar Hooglied 4
|
|