|
(Ga met de muis op een naam staan, dan ziet u de betekenis)
1 Ik kom naar mijn tuin, mijn zuster, bruid; ik pluk mijn mirre met mijn geurige stof. Ik eet mijn woudvoedsel met mijn honing, ik drink mijn wijn met mijn melk. Eet, naasten, drinkt en wordt dronken, vrienden!
2 Ik sliep, maar mijn hart was wakker door de stem van mijn lieveling die klopt. Doe open voor mij, mijn zuster, mijn liefste, mijn duif, mijn onberispelijke, want mijn hoofd is vervuld met dauw, mijn haarlokken met de vochtigheid van de nacht.
3 Ik stroopte mijn tuniek af, hoe zal ik die aan doen? Ik waste mijn voeten, hoe zal ik ze vuil maken?
4 Mijn liefste zond zijn hand door het sleutelgat en mijn inwendige delen maakten er rumoer over.
5 Ik stond op om te openen voor mijn lieveling en mijn handen druppelden van mirre en mijn vingers van overvloeiende mirre op de handgrepen van de klink.
6 Ik deed open voor mijn lieveling, maar mijn lieveling ontweek, hij passeerde. Mijn ziel ging uit bij zijn spreken. Ik zocht hem en ik vond hem niet. Ik riep hem en hij antwoordde mij niet.
7 De bewakers die rondgaan in de stad vonden mij. Zij sloegen mij, zij verwondden mij. De bewakers van de muren hieven mijn cape van mij op.
8 Ik bezweer jullie, dochters van , indien jullie mijn lieveling vinden, wat zullen jullie hem vertellen? Dat ik onwel ben van liefde!
9 Wat is jouw lieveling meer dan een andere lieveling, de heel mooie onder de vrouwen? Wat is jouw lieveling meer dan een andere lieveling, dat jij ons zo bezweert?
10 Mijn liefste is elegant en rossig, markant onder tienduizend.
11 Zijn hoofd is gewaarmerkt goud, schitterend goud, zijn haarlokken zijn losjes neerhangend, zwartachtig als de raaf.
12 Zijn ogen zijn als duiven bij waterbeken, gewassen in melk, gezeten bij een boordevolle vijver.
13 Zijn wangen zijn als plantenbedden van de geurige stof, torens van zoete mengsels; zijn lippen zijn als anemonen die druppelen van overvloeiende mirre.
14 Zijn handen zijn als ringbanden van goud, opgevuld met topaas, zijn onderlijf als weerkaatsing van ivoor, getooid met saffieren.
15 Zijn benen zijn als kolommen van marmer, gefundeerd op voetstukken van schitterend goud. Zijn verschijning is als de , uitgekozen als de ceders.
16 Zijn gehemelte is als zoetheid en alles van hem is begeerd. Deze is mijn lieveling en deze is mijn liefste, dochters van .
Terug naar de indexpagina
Naar Hooglied 6
|
|