|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 Want was een knaap en Ik had hem lief. En vanaf riep Ik tot Mijn zoon.
2 Zij riepen tot hen, daarom gingen zij van voor hun aangezicht. Aan de s offeren zij en voor de beeldsnijwerken doen zij wierook roken.
3 En Ik, Ik leerde lopen, hen bij hun armen nemend, maar zij wisten niet dat Ik hen genas.
4 Met koordlijnen van een mens trok Ik hen, met touwen van liefde. En Ik was voor hen als de oprichter van een juk op hun wangen. En Ik strekte uit naar hem, Ik voedde hen.
5 Hij zal niet terugkeren naar het land van . En , hij is zijn koning, want zij weigeren terug te keren.
6 En het zwaard zal wervelen in zijn steden en het maakt een einde aan zijn draagstokken en het verslindt vanwege hun beraadslagingen.
7 En Mijn volk heeft een hang naar afvalligheid van Mij. En zij roepen Hem tezamen tot de Allerhoogste, Hij zal hen niet verhogen.
8 Hoe zal Ik jou overgeven, , zal Ik jou opgeven, ? Hoe zal Ik jou overgeven zoals ? Zal Ik jou plaatsen als ? Mijn hart keerde zich om in Mij. Mijn vertroostingen worden tezamen vurig gemaakt.
9 Ik zal de hitte van Mijn boosheid niet doen. Ik zal niet terugkeren om te ruïneren, want Ik ben El en niet een mens, de Heilige in jouw midden. En Ik zal niet in de stad komen.
10 Achter JAHWEH zullen zij gaan, als een leeuw zal Hij brullen, want Hij, Hij zal brullen! En de zonen zullen beven vanaf de zee.
11 Zij zullen beven als een vogel uit en als een duif uit het land van , en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, zegt JAHWEH met nadruk.
12 omringt Mij met huichelarij en het huis van met bedrog, maar heerst nog met El en is betrouwbaar met de heilige plaatsen.
Terug naar de indexpagina
Naar Hosea 12
|
|