|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 Zo zei JAHWEH: Daal af naar het huis van de koning van en spreek daar dit woord,
2 en zeg: Hoor het woord van JAHWEH, koning van , die zit op de troon van , jij en jouw dienaren en jouw volk, die komen in deze poorten,
3 zo zegt JAHWEH: Doet oordeel en rechtspleging en redt de beroofde uit vanaf de hand van de uitbuiter. En de tijdelijke verblijver, de wees en de weduwe, het moet niet zo zijn dat jullie hen tiranniseren, en het moet niet zo zijn dat jullie geweld plegen, en het moet niet zo zijn dat jullie onschuldig bloed vergieten in deze plaats.
4 Want indien jullie dit woord doen, ja doen, dan komen de koningen die voor zitten op zijn troon, die rijden in de strijdwagen en op de paarden, hij en zijn dienaar en zijn volk, in de poorten van dit huis.
5 Maar indien jullie niet luisteren naar deze woorden, bij Mijzelf zweer Ik, zegt JAHWEH met nadruk, dat dit huis tot een woestenij zal worden.
6 Want zo zegt JAHWEH over het huis van de koning van : ben jij voor Mij, de top van de . Indien niet, dan stel Ik jou tot een wildernis, niet bewoonde steden.
7 Ik heilig over jou ruïneerders, elk met zijn wapens, en zij zullen de keuze van jouw ceders omhakken en zij werpen die op het vuur.
8 En vele naties passeren aan deze stad. En zij zeggen, elk tegen zijn naaste: Vanwege wat deed JAHWEH zo met deze grote stad?
9 En zij zullen zeggen: Vanwege dat zij het verbond met JAHWEH, hun Elohim, verlieten en zij tot andere elohim aanbaden en zij hen dienden.
10 Het moet niet zo zijn dat jullie huilen voor de dode, noch hem bejammeren. Huilt, ja huilt voor die heengaat, want hij zal niet meer terugkeren of het land van zijn verwantschap zien.
11 Want zo zegt JAHWEH over , zoon van , koning van , die koning gemaakt werd in plaats van , zijn vader, die uitging vanaf deze plaats: Hij zal daar niet meer terugkeren.
12 Want in de plaats waarheen zij hem deporteerden, daar zal hij sterven, en dit land zal hij niet meer zien.
13 Wee die zijn huis bouwt zonder rechtvaardigheid en zijn bovenvertrekken zonder oordeel, die zijn naaste om niet dient en hem geen arbeidsloon geeft,
14 die zegt: Ik zal voor mijzelf een huis van afmetingen bouwen, met geventileerde bovenvertrekken. En hij breidt voor zich ramen uit, geplafonneerd met ceder en geschilderd met oker.
15 Ben jij koning gemaakt omdat jij concurreert met een ceder? Jouw vader, at en dronk hij niet? En deed hij oordeel en rechtspleging? Dan was het goed voor hem.
16 Verschafte hij recht door rechtsverschaffing aan de nederige en de behoeftige, dan was het goed. Is dat niet kennis van Mij?, zegt JAHWEH met nadruk.
17 Maar jouw ogen en jouw hart zijn alleen maar uit op jouw winst en op het vergieten van bloed van de onschuldige en op afpersing en op het doen van een strooptocht.
18 Daarom, zo zegt JAHWEH tot , zoon van , koning van : Men zal niet over hem rouwklagen: Wee, mijn broeder en wee, zuster! Men zal niet over hem rouwklagen: Wee!, heer, en wee!, zijn pracht!
19 Hij zal begraven worden met de begrafenis van een ezel, in stukken getrokken en weggegooid tot voorbij de poorten van .
20 Ga op naar de en schreeuw! En geef jouw stem in het . En schreeuw vanaf , want allen die jou liefhebben zijn verbroken.
21 Ik sprak tot jou in jouw onbezorgdheid. Jij zei: Ik zal niet luisteren. Dit is jouw weg vanaf jouw jeugd, want jij luisterde niet naar Mijn stem.
22 De wind zal al jouw herders weiden en die jou liefhebben zullen in krijgsgevangenschap gaan. Want dan zal jij beschaamd staan en zal jij rood worden van schaamte vanwege al jouw kwaad.
23 Die woont in de , die genesteld is in de ceders, hoe zal jou genade betoond worden wanneer krampen over jou komen, barensnood als van de barende vrouw?
24 Zo waar Ik leef, zegt JAHWEH met nadruk, dat indien hij , zoon van , koning van is, het zegel op Mijn rechterhand, dan zal Ik jou van daar wegrukken.
25 En Ik geef jou in de hand van die jouw ziel zoeken en in de hand van hen voor wiens aangezichten jij terugdeinsde en in de hand van , koning van en in de hand van de Chaldeeën.
26 En Ik zal jou en jouw moeder, die jou baarde, wegslingeren naar een ander land waar jullie niet werden geboren en daar zullen jullie sterven.
27 En naar het land waarheen zij hun ziel opheffen om terug te keren, daarheen zullen zij niet terugkeren.
28 Een afgodisch vereerd voorwerp, veracht, verbrijzeld is deze man, , of een voorwerp waarin geen genoegen is? Om welke reden werden hij en zijn zaad weggeslingerd en werden zij naar een land gegooid dat zij niet kennen?
29 Land, land, land! Hoor het woord van JAHWEH!
30 Zo zegt JAHWEH: Schrijft aan deze kinderloze man, een machtige die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen. Want niemand van zijn zaad zal voorspoedig zijn, zittend op de troon van en meer heersend in !
Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 23
|
|