|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 Het woord dat tot kwam van JAHWEH, toen , koning van , en heel zijn strijdmacht en alle koninkrijken van de aarde onder de heerschappij van zijn hand en al de volken, vochten tegen en tegen al haar steden, zeggend:
2 Zo zegt JAHWEH, Elohim van : Ga en zeg tot , koning van , en zeg tot hem: Zo zegt JAHWEH, aanschouw, Ik geef deze stad in de hand van de koning van en hij zal haar met vuur verbranden.
3 En jij zal niet ontsnappen uit zijn hand, want jij zal vastgegrepen, ja vastgegrepen worden en in zijn hand zal jij gegeven worden. En jouw ogen zullen de ogen van de koning van zien en zijn mond zal met jouw mond spreken en jij zal in komen.
4 Echter, hoor het woord van JAHWEH, , koning van . Zo zegt JAHWEH over jou: Jij zal niet sterven door het zwaard.
5 In vrede zal jij sterven en zoals de verbrandingen van jou vaders, de vroegere koningen, die vóór jou waren, zo zullen zij voor jou verbranden. En wee, heer, zullen zij over jou rouwklagen, want Ik, Ik sprak dit woord, zegt JAHWEH met nadruk.
6 En sprak tot , koning van , al deze woorden in .
7 En de strijdmacht van de koning van vocht tegen en tegen alle steden van die resteerden, tegen en tegen , want zij bleven over onder de steden van , de vestingsteden.
8 Het woord dat kwam tot van JAHWEH, nadat koning een verbond sneed met heel het volk dat in was, voor hen vrijheid uitroepend,
9 om ieders dienaar en ieders dienares weg te zenden, de Hebreeër en de Hebreeuwse, vrij, zodat niemand onder hen, een Judeeër, zijn broeder, zou dienen.
10 En zij luisterden, al de oversten en heel het volk dat in het verbond kwam om ieder zijn dienaar en ieder zijn dienares weg te zenden, vrij, zodat zij hen niet nog dienen, en zij luisterden en zij zonden hen weg.
11 Maar daarna keerden zij om en deden de dienaren en de dienaressen terugkeren die zij vrij wegzonden, en zij dwongen hen tot dienaren en tot dienaressen.
12 En het woord van JAHWEH kwam tot , van JAHWEH, zeggend:
13 Zo zegt JAHWEH, Elohim van : Ik, Ik sneed een verbond met jullie vaders in de dag dat Ik hen deed uitgaan uit het land van , uit het huis van dienaren, zeggend:
14 Aan het eind van zeven jaren zal een ieder zijn broeder, de Hebreeër, wegzenden die zichzelf aan jou verkocht en jou zes jaren diende. Dan zendt jij hem weg, vrij, van bij jou. Maar jullie vaders luisterden niet naar mij en zij strekten hun oor niet uit.
15 Maar jullie, jullie keerden vandaag terug en jullie deden het rechte in Mijn ogen, vrijheid roepend, een ieder voor zijn naaste, en jullie sneden een verbond voor Mijn aangezicht in het huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen.
16 Maar jullie keren terug en jullie ontwijden Mijn Naam en jullie doen ieders dienaar en ieders dienares terugkeren, die jullie naar hun ziel vrij wegzonden. En jullie dwingen hen om voor jullie tot dienaren en tot dienaressen te zijn.
17 Daarom, zo zegt JAHWEH: Jullie, jullie luisterden niet naar Mij, vrijheid uitroepend, ieder voor zijn broeder en ieder voor zijn naaste. Aanschouw, Ik roep voor jullie vrijheid uit, zegt JAHWEH met nadruk, voor het zwaard, voor de pest en voor de hongersnood. En Ik geef jullie tot angstbeeld voor alle koninkrijken van de aarde.
18 En Ik geef de mannen, die Mijn verbond overschrijden, die niet de woorden van het verbond volbrengen dat zij sneden voor Mijn aangezicht, door het kalf dat zij in tweeën sneden en passeerden tussen zijn doorgespleten stukken,
19 de oversten van en de oversten van , de hofdienaren en de priesters en heel het volk van het land die passeren tussen de doorgespleten stukken van het kalf,
20 want Ik zal hen geven in de hand van hun vijanden en in de hand van die hun ziel zoeken en hun kadaver wordt tot voedsel voor wat vliegt van de hemelen en voor het beest van de aarde.
21 En , koning van , en zijn oversten zal Ik geven in de hand van hun vijanden en in de hand van die hun ziel zoeken en in de hand van de strijdmacht van de koning van , die tegen jullie opgaan.
22 Aanschouw, Ik zal instructie geven, zegt JAHWEH met nadruk, en Ik zal hen doen terugkeren naar deze stad. En zij zullen tegen haar vechten en zij veroveren haar en zij verbranden haar in het vuur. En de steden van zal Ik een troosteloosheid maken, zonder een bewoner.
Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 35
|
|