|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 En het was in het vierde jaar van , zoon van , koning van , dat dit woord kwam tot , van JAHWEH, zeggend:
2 Neem voor jezelf de rol van een boekrol en schrijf op haar al de woorden die Ik tot jou sprak over en over en over al de naties, vanaf de dag dat Ik tot jou sprak, van de dagen van , tot aan deze dag.
3 Misschien zal het huis van al het kwaad horen dat Ik bedenk om hen aan te doen opdat zij terug zullen keren, een ieder van zijn kwade weg en Ik hen hun verdorvenheid en zonde zal vergeven.
4 En roept , zoon van , en schrijft uit de mond van alle woorden van JAHWEH die Hij tot hem sprak, op de rol van een boekrol.
5 En gaf instructie, zeggend: Ik ben in vrijheidsbeperking, ik kan niet komen naar het huis van JAHWEH;
6 maar jij, jij moet komen en jij leest, in de rol die jij schreef uit mijn mond, de woorden van JAHWEH in de oren van het volk in het huis van JAHWEH in een dag van vasten, en ook in de oren van heel die komen uit hun steden zal jij hen lezen.
7 Misschien zal hun smeekbede vallen voor het aangezicht van JAHWEH en zullen zij terugkeren, een ieder van zijn kwade weg, want groot is de boosheid en de woede die JAHWEH tot dit volk sprak.
8 En , zoon van , deed alles wat , de profeet, hem als instructie gaf, de woorden in de boekrol van JAHWEH lezend in het huis van JAHWEH.
9 En het was in het vijfde jaar van , zoon van , koning van , in de negende maand, dat zij een vasten uitriepen voor het aangezicht van JAHWEH, heel het volk in en heel het volk dat in kwam vanaf de steden van .
10 En las in de boekrol de woorden van , in het huis van JAHWEH, in het vertrek van , zoon van , de schrijver, in de bovenste hof, bij het portaal van de nieuwe poort van het huis van JAHWEH, in de oren van heel het volk.
11 En , zoon van , zoon van , hoorde alle woorden van JAHWEH vanaf de boekrol,
12 en hij daalde af naar het huis van de koning, naar het vertrek van de schrijver, en aanschouw; daar zitten al de oversten: , de schrijver, en , zoon van , en , zoon van , en , zoon van , en , zoon van , en al de oversten.
13 En vertelde hen al de woorden die hij hoorde bij het lezen van in de boekrol in de oren van het volk.
14 En al de oversten zonden , zoon van , zoon van , zoon van , naar , zeggend: De rol waarin jij las in de oren van het volk, neem haar in jouw hand en ga! En , zoon van , nam de rol in zijn hand en hij kwam tot hen.
15 En zij zeiden tot hem: Zit, alstublieft, en lees haar in onze oren. En las haar in hun oren.
16 En het was toen zij al de woorden hoorden dat zij bang werden, ieder voor zijn naaste. En zij zeiden tot : Wij zullen zeker aan de koning al deze woorden vertellen.
17 En zij vroegen , zeggend: Vertel ons, alstublieft, hoe schreef jij al deze woorden? Uit zijn mond?
18 En zei tot hen: Uit zijn mond. Hij riep tot mij al deze woorden en ik schreef ze met inkt op de boekrol.
19 En de oversten zeiden tot : Ga, verberg je, jij en . En het moet niet zo zijn dat iemand weet waar jullie zijn.
20 En zij komen tot de koning in de hof, maar de rol vertrouwden zij toe aan het vertrek van , de schrijver, en zij vertelden alle woorden in de oren van de koning.
21 En de koning zendt om de rol te nemen, en hij neemt haar uit het vertrek van , de schrijver. En las haar in de oren van de koning en in de oren van al de oversten die bij de koning stonden.
22 En de koning zat in het winterhuis, in de negende maand, en de vuurpot verteerde voor zijn aangezicht.
23 En het was toen drie of vier kolommen had gelezen, dat hij haar met het scheermes van de schrijver scheurde en in het vuur gooide dat in de vuurpot was, tot de hele rol ten einde kwam door het vuur dat in de vuurpot was.
24 En zij waren niet bang en zij scheurden hun kledingstukken niet, de koning en al zijn dienaren, die al deze woorden hoorden.
25 En ook en en deden voorspraak bij de koning zodat de rol niet verbrand zou worden, maar hij luisterde niet naar hen.
26 En de koning gaf , zoon van de koning, en , zoon van , en , zoon van , instructie om , de schrijver, en , de profeet, te nemen. Maar JAHWEH verborg hen.
27 En het woord van JAHWEH kwam tot nadat de koning de rol en de woorden die schreef vanaf de mond van verbrandde, zeggend:
28 Keer terug en neem voor jezelf een andere rol en schrijf er al de vroegere woorden op, die op de eerste rol waren, die , koning van , verbrandde.
29 En tot , koning van , zal jij zeggen: Zo zegt JAHWEH: Jij verbrandde deze rol, zeggend: Om welke reden schreef jij er op, zeggend: De koning van zal zeker komen en hij zal dit land ruïneren en hij zal er mens en beest van uitroeien.
30 Daarom, zo zegt JAHWEH tot , koning van : Er zal voor hem niemand zijn die zit op de troon van David, en zijn kadaver zal gegooid worden in de droogte in de dag en op het ijs in de nacht.
31 En Ik zal gericht brengen op hem en op zijn zaad en op zijn dienaren vanwege hun verdorvenheid, en Ik zal over hem en over de inwoners van en over een ieder van al het kwaad brengen dat Ik tot hen sprak, maar zij luisterden niet.
32 En nam een andere rol en hij gaf haar aan , zoon van , de schrijver, en hij schrijft op haar vanaf de mond van alle woorden van de boekrol die , koning van , verbrandde in het vuur. En vele woorden als deze werden aan hen toegevoegd.
Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 37
|
|