Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Jeremia
Hoofdstuk 36

Jeremia leefde van ca. 645 tot ca. 587 v.C.

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 En het was in het vierde jaar van JojakimJojakim = JAH zal oprichten, zoon van JosiaJosia = JAH steunt, koning van JudaJuda = lof, dat dit woord kwam tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, van JAHWEH, zeggend: 1 In jaar drie van het regeren van Jojakim, koning van Juda, kwam Nebukadnezzar, koning van Babel, naar Jeruzalem, en hij belegert haar.
2 En JAHWEH geeft mijn heer, Jojakim, koning van Juda, in zijn hand, en aan het eind de voorwerpen van het huis van de Elohim. En hij brengt ze naar het land van Shinar, in het huis van zijn elohim. En de voorwerpen bracht hij in het schathuis van zijn elohim. (SW)
[Dan. 1:1,2]

2 Neem voor jezelf de rol van een boekrol en schrijf op haar al de woorden die Ik tot jou sprak over IsraëlIsraël = strijder van God en over JudaJuda = lof en over al de naties, vanaf de dag dat Ik tot jou sprak, van de dagen van JosiaJosia = JAH steunt, tot aan deze dag.
3 Misschien zal het huis van JudaJuda = lof al het kwaad horen dat Ik bedenk om hen aan te doen opdat zij terug zullen keren, een ieder van zijn kwade weg en Ik hen hun verdorvenheid en zonde zal vergeven.
4 En JeremiaJeremia = verhogen doet JAH roept BaruchBaruch - gezegend, zoon van NeriaNeria = lamp van JAHWEH , en BaruchBaruch - gezegend schrijft uit de mond van JeremiaJeremia = verhogen doet JAH alle woorden van JAHWEH die Hij tot hem sprak, op de rol van een boekrol.
5 En JeremiaJeremia = verhogen doet JAH gaf BaruchBaruch - gezegend instructie, zeggend: Ik ben in vrijheidsbeperking, ik kan niet komen naar het huis van JAHWEH;
6 maar jij, jij moet komen en jij leest, in de rol die jij schreef uit mijn mond, de woorden van JAHWEH in de oren van het volk in het huis van JAHWEH in een dag van vasten, en ook in de oren van heel JudaJuda = lof die komen uit hun steden zal jij hen lezen.
7 Misschien zal hun smeekbede vallen voor het aangezicht van JAHWEH en zullen zij terugkeren, een ieder van zijn kwade weg, want groot is de boosheid en de woede die JAHWEH tot dit volk sprak.
8 En BaruchBaruch - gezegend, zoon van NeriaNeria = lamp van JAHWEH , deed alles wat JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, de profeet, hem als instructie gaf, de woorden in de boekrol van JAHWEH lezend in het huis van JAHWEH.
9 En het was in het vijfde jaar van JojakimJojakim = JAH zal oprichten, zoon van JosiaJosia = JAH steunt, koning van JudaJuda = lof, in de negende maand, dat zij een vasten uitriepen voor het aangezicht van JAHWEH, heel het volk in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en heel het volk dat in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter kwam vanaf de steden van JudaJuda = lof.
10 En BaruchBaruch - gezegend las in de boekrol de woorden van JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, in het huis van JAHWEH, in het vertrek van GemarjahuGemarjahu = voltooid heeft JAH, zoon van SafanSafan = klipdas, de schrijver, in de bovenste hof, bij het portaal van de nieuwe poort van het huis van JAHWEH, in de oren van heel het volk.
11 En MichaMicha = wie is als JAH? , zoon van GemarjahuGemarjahu = voltooid heeft JAH, zoon van SafanSafan = klipdas, hoorde alle woorden van JAHWEH vanaf de boekrol,
12 en hij daalde af naar het huis van de koning, naar het vertrek van de schrijver, en aanschouw; daar zitten al de oversten: ElisamaElisama = God heeft gehoord, de schrijver, en DelajaDelaja = uit (het gevaar) getrokken heeft JAH, zoon van SemajaSemaja = gehoord heeft JAH, en ElnatanElnatan = God heeft gegeven, zoon van AchborAchbor = muis, en GemarjahuGemarjahu = voltooid heeft JAH, zoon van SafanSafan = klipdas, en SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAH, zoon van ChananjaChananja = genadig is JAH, en al de oversten.
13 En MichaMicha = wie is als JAH vertelde hen al de woorden die hij hoorde bij het lezen van BaruchBaruch - gezegend in de boekrol in de oren van het volk.
14 En al de oversten zonden JehudiJehudi = Judeeër, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, zoon van SelemjaSelemja = vrede is JAH, zoon van KusiKusi = hun zwart zijn, naar BaruchBaruch - gezegend, zeggend: De rol waarin jij las in de oren van het volk, neem haar in jouw hand en ga! En BaruchBaruch - gezegend, zoon van NeriaNeria = lamp van JAHWEH , nam de rol in zijn hand en hij kwam tot hen.
15 En zij zeiden tot hem: Zit, alstublieft, en lees haar in onze oren. En BaruchBaruch - gezegend las haar in hun oren.
16 En het was toen zij al de woorden hoorden dat zij bang werden, ieder voor zijn naaste. En zij zeiden tot BaruchBaruch - gezegend: Wij zullen zeker aan de koning al deze woorden vertellen.
17 En zij vroegen BaruchBaruch - gezegend, zeggend: Vertel ons, alstublieft, hoe schreef jij al deze woorden? Uit zijn mond?
18 En BaruchBaruch - gezegend zei tot hen: Uit zijn mond. Hij riep tot mij al deze woorden en ik schreef ze met inkt op de boekrol.
19 En de oversten zeiden tot BaruchBaruch - gezegend: Ga, verberg je, jij en JeremiaJeremia = verhogen doet JAH. En het moet niet zo zijn dat iemand weet waar jullie zijn.
20 En zij komen tot de koning in de hof, maar de rol vertrouwden zij toe aan het vertrek van ElisamaElisama = God heeft gehoord, de schrijver, en zij vertelden alle woorden in de oren van de koning.
21 En de koning zendt JehudiJehudi = Judeeër om de rol te nemen, en hij neemt haar uit het vertrek van ElisamaElisama = God heeft gehoord, de schrijver. En JehudiJehudi = Judeeër las haar in de oren van de koning en in de oren van al de oversten die bij de koning stonden.
22 En de koning zat in het winterhuis, in de negende maand, en de vuurpot verteerde voor zijn aangezicht.
23 En het was toen JehudiJehudi = Judeeër drie of vier kolommen had gelezen, dat hij haar met het scheermes van de schrijver scheurde en in het vuur gooide dat in de vuurpot was, tot de hele rol ten einde kwam door het vuur dat in de vuurpot was.
24 En zij waren niet bang en zij scheurden hun kledingstukken niet, de koning en al zijn dienaren, die al deze woorden hoorden.
25 En ook ElnatanElnatan = God heeft gegeven en DelajaDelaja = uit (het gevaar) getrokken heeft JAH en GemarjahuGemarjahu = voltooid heeft JAH deden voorspraak bij de koning zodat de rol niet verbrand zou worden, maar hij luisterde niet naar hen.
26 En de koning gaf JerachmeëlJerachmeël = barmhartig is God, zoon van de koning, en SerajaSeraja = heerser is JAH, zoon van AzriëlAzriël = mijn hulp is God, en SelemjaSelemja = vrede is JAH, zoon van AbdiëlAbdiël = dienaar van God, instructie om BaruchBaruch - gezegend, de schrijver, en JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, de profeet, te nemen. Maar JAHWEH verborg hen.
27 En het woord van JAHWEH kwam tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH nadat de koning de rol en de woorden die BaruchBaruch - gezegend schreef vanaf de mond van JeremiaJeremia = verhogen doet JAH verbrandde, zeggend:
28 Keer terug en neem voor jezelf een andere rol en schrijf er al de vroegere woorden op, die op de eerste rol waren, die JojakimJojakim = JAH zal oprichten, koning van JudaJuda = lof, verbrandde.
29 En tot JojakimJojakim = JAH zal oprichten, koning van JudaJuda = lof, zal jij zeggen: Zo zegt JAHWEH: Jij verbrandde deze rol, zeggend: Om welke reden schreef jij er op, zeggend: De koning van BabelBabel = wirwar zal zeker komen en hij zal dit land ruïneren en hij zal er mens en beest van uitroeien.
30 Daarom, zo zegt JAHWEH tot JojakimJojakim = JAH zal oprichten, koning van JudaJuda = lof: Er zal voor hem niemand zijn die zit op de troon van David, en zijn kadaver zal gegooid worden in de droogte in de dag en op het ijs in de nacht.
31 En Ik zal gericht brengen op hem en op zijn zaad en op zijn dienaren vanwege hun verdorvenheid, en Ik zal over hem en over de inwoners van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en over een ieder van JudaJuda = lof al het kwaad brengen dat Ik tot hen sprak, maar zij luisterden niet.
32 En JeremiaJeremia = verhogen doet JAH nam een andere rol en hij gaf haar aan BaruchBaruch - gezegend, zoon van NeriaNeria = lamp van JAHWEH , de schrijver, en hij schrijft op haar vanaf de mond van JeremiaJeremia = verhogen doet JAH alle woorden van de boekrol die JojakimJojakim = JAH zal oprichten, koning van JudaJuda = lof, verbrandde in het vuur. En vele woorden als deze werden aan hen toegevoegd.

Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 37
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.