Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Jeremia
Hoofdstuk 41

Jeremia leefde van ca. 645 tot ca. 587 v.C.

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 En het was in de zevende maand dat JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, zoon van ElisamaElisama = God heeft gehoord, van het zaad van het koningschap, en de bevelhebbers van de koning en met hem tien mannen tot GedaljaGedalja = groot is JAH, zoon van AchikamAchikam = mijn broeder staat (tot hulp) op, in MispaMispa = wachttoren kwam. En zij aten daar tezamen brood, in MispaMispa = wachttoren.
2 En JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, en de tien mannen die met hem waren, stonden op en sloegen GedaljaGedalja = groot is JAH, zoon van AchikamAchikam = mijn broeder staat (tot hulp) op, zoon van SafanSafan = klipdas neer en zij brachten hem ter dood aan wie de koning van BabelBabel = wirwar de supervisie in het land had gegeven.
3 En JismaëlJismaël = God hoort sloeg alle Judeeërs neer die met hem waren, met GedaljaGedalja = groot is JAH, in MispaMispa = wachttoren, en de Chaldeeën die daar werden gevonden, mannen van de oorlog.
4 En het was in de tweede dag nadat GedaljaGedalja = groot is JAH ter dood was gebracht en niemand het wist,
5 dat mannen kwamen uit SichemSichem = rug of schouder, vanaf SiloSilo = ? rustplaats en vanaf SamariaSamaria = waker, tachtig mannen met kaalgeschoren baarden en met gescheurde kledingstukken en zichzelf geselend, met een erkenningsoffer, met wierook in hun hand, om die naar het huis van JAHWEH te brengen.
6 En JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, ging uit vanaf MispaMispa = wachttoren om hen te ontmoeten, gaande en huilend terwijl hij ging. En het was toen hen tegenkwam dat hij tot hen zei: Komm naar GedaljaGedalja = groot is JAH, zoon van AchikamAchikam = mijn broeder staat (tot hulp) op.
7 En het was toen zij tot het midden van de stad kwamen dat JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, hen afslachtte, midden in het waterreservoir, hij en de mannen die met hem waren.
8 En tien mannen werden onder hen gevonden die tot JismaëlJismaël = God hoort zeiden: Het moet niet zo zijn dat u ons ter dood brengt, want wij hebben goederen in het veld begraven, tarwe en gerst en olie en honing. En hij zag er van af en hij bracht hen niet ter dood te midden van hun broeders.
9 En het waterreservoir waarin JismaëlJismaël = God hoort alle lijken van de mannen gooide die hij neersloeg aan de hand van GedaljaGedalja = groot is JAH, was die welke koning AsaAsa = genezer maakte voor het aangezicht van BasaBasa = slecht - verdorven , koning van IsraëlIsraël = strijder van God . Deze vulde JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, met de gesneuvelden.
10 En JismaëlJismaël = God hoort nam heel het overblijfsel van het volk dat in MispaMispa = wachttoren was gevangen, de dochters van de koning en al het volk dat overgebleven was in MispaMispa = wachttoren, over wie NebuzaradanNebuzaradan = Nabu geeft nageslacht , bevelhebber van de lijfwachten, aan GedaljaGedalja = groot is JAH, zoon van AchikamAchikam = mijn broeder staat (tot hulp) op, supervisie had gegeven. En JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, nam hen krijgsgevangen. En hij ging om over te steken tot de zonen van AmmonAmmon = van een stam.
11 En JochananJochanan = JAH is genadig, zoon van KareachKareach = kaal, en alle oversten van de gewapende eenheden die met hem waren hoorden al het kwaad dat JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, deed.
12 En zij namen al de mannen en zij gingen om te vechten met JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH. En zij vonden hem bij de vele wateren die in GibeonGibeon = heuvelstad zijn.
13 En het was als heel het volk dat met JismaëlJismaël = God hoort was JochananJochanan = JAH is genadig, zoon van KareahKareah = kaal en alle oversten van de gewapende eenheden zag die met hem waren, dat zij zich verheugden.
14 En heel het volk dat JismaëlJismaël = God hoort bij MispaMispa = wachttoren krijgsgevangen nam keerde zich om en zij keerden terug. En zij gingen naar JochananJochanan = JAH is genadig, zoon van KareachKareach = kaal.
15 En JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, ontsnapte met acht mannen vanaf het aangezicht van JochananJochanan = JAH is genadig en hij ging naar de zonen van AmmonAmmon = van een stam .
16 En JochananJochanan = JAH is genadig, zoon van KareachKareach = kaal, en alle oversten van de gewapende eenheden die met hem waren, namen heel het overblijfsel van het volk dat hij deed terugkeren vanaf JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, vanaf MispaMispa = wachttoren, nadat hij GedaljaGedalja = groot is JAH, zoon van AchikamAchikam = mijn broeder staat (tot hulp) op, neersloeg. Machtigen, mannen van de oorlog en vrouwen en peuter en eunuchen waren het die hij deed terugkeren vanaf GibeonGibeon = heuvelstad .
17 En zij gingen en zij woonden in GerutGerut = plaats om te verblijven/huren/slapen KimhamKimham = hun smachten , dat naast BethlehemBethlehem = broodhuis is, om te gaan en in EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. van de witte woestijn) te komen,
18 vanwege het aangezicht van de Chaldeeën; want zij vreesden hun aangezichten, omdat JismaëlJismaël = God hoort, zoon van NetanjaNetanja = gegeven heeft JAH, GedaljaGedalja = groot is JAH, zoon van AchikamAchikam = mijn broeder staat (tot hulp) op, neersloeg, aan wie de koning van BabelBabel = wirwar de supervisie in het land gaf,

Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 42
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.