|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 Zoekt een sterke schuilplaats, zonen van , binnen , en blaast de ramshoorn in en verheft een signaal op , want het kwaad staart vanaf het noorden en een grote verbreking.
2 De hoeve en de delicate maak ik stil, dochter van .
3 Tot haar komen herders met hun bijeengedreven kudden. Op haar slaan zij tenten op, rondom. Zij weiden, elk aan zijn hand.
4 Heiligt tegen haar een strijd. Staat op en wij zullen opgaan in het middaguur. Wee ons, want de dag verstrijkt, want de schaduwen van de avond strekken zich uit.
5 Staat op en wij zullen opgaan in de nacht en wij zullen haar burchten te gronde richten!
6 Want zo zegt JAHWEH van legermachten: Hakt geboomte om en giet een aarden wal tegen . Zij is de stad tot wie een gericht wordt gebracht; alles van haar is afpersing in haar midden.
7 Zoals men haar water uitschept uit een waterreservoir, zo schept zij haar kwaad uit. Geweld en verwoesting worden in haar gehoord. Voor Mijn aangezicht zijn voortdurend ziekte en slag.
8 Word vermaand, , opdat niet Mijn ziel van jou misnoegd zal zijn, opdat Ik jou niet zal plaatsen tot troosteloosheid, een land dat niet wordt bewoond.
9 Zo zegt JAHWEH van legermachten: Zij zullen zeker schoon geraapt, ja schoon geraapt worden als de wijnstok, het overblijfsel van . Breng jouw hand terug als een plukker over de ranken.
10 Tegen wie zal Ik spreken en zal Ik getuigen? En zullen zij luisteren? Aanschouw, onbesneden is hun oor en zij kunnen geen aandacht geven. Aanschouw, het woord van JAHWEH werd voor hen tot smaad, zij scheppen er geen behagen in.
11 Maar met woede van JAHWEH ben ik vol. Ik ben vermoeid van het te bevatten. Giet het uit over een klein kind in de straat en over het overleg van uitgekozen jongemannen tezamen. Want ook een man met een vrouw zal gegrepen worden, een oude die vol van dagen is.
12 En hun huizen gaan over aan anderen, tezamen met de velden en vrouwen. Want Ik zal Mijn hand uitstrekken tegen de inwoners van het land, zegt JAHWEH met nadruk.
13 Want van hun kleine tot aan hun grote, allen zijn ze hebzuchtig naar winst, en van profeet tot aan de priester, allen doen ze onwaarheid.
14 En zij genezen de gebrokenheid van Mijn volk op een geringschattende manier, zeggend: Vrede, vrede, maar er is geen vrede.
15 En zij handelden beschamend, want zij deden een afschuwelijkheid. Echter, zij staan niet beschaamd, ja niet beschaamd. Zij weten niet dat zij rood van schaamte staan. Daarom zullen zij vallen onder de gevallenen; in de tijd dat Ik hen ter verantwoording roep zullen zij struikelen, zegt JAHWEH.
16 Zo zegt JAHWEH: Staat op de wegen en ziet! En vraagt naar sporen van de aion. Waar is deze weg van het goede? En gaat er op en vindt respijt voor jullie ziel. Maar zij zeggen: Wij zullen niet gaan.
17 En Ik doe over jullie uitkijkers opstaan. Geeft acht op het geluid van de ramshoorn! En zij zeggen: Wij zullen geen acht geven.
18 Daarom, naties, hoort, en menigte, weet wat tegen hen komt.
19 Hoor, aarde, aanschouw!, Ik breng kwaad naar dit volk, de vrucht van hun plannen, want op Mijn woorden geven zij geen acht en Mijn wet, zij verwerpen haar.
20 Waarom is dit, dat wierook uit tot Mij komt en het goede riet*1) vanaf een ver land? Jullie opstijgoffers zijn niet tot acceptatie en jullie slachtoffers zijn voor Mij niet beminnelijk.
21 Daarom, zo zegt JAHWEH, aanschouw! Ik geef aan dit volk struikelblokken en zij zullen er over struikelen, vaders en zonen tezamen, de buurman en zijn naaste, zij zullen omkomen.
22 Zo zegt JAHWEH: Aanschouw, een volk, komend vanaf een land in het noorden en een grote natie wordt wakker gemaakt vanaf de uithoeken van de aarde.
23 Boog en kromzwaard houden zij vast. Men is wreed en zij hebben geen mededogen. Hun stem is als de, hij maakt rumoer. En zij rijden op paarden, in slagorde opgesteld als een man voor de strijd tegen jou, dochter van !
24 Wij hoorden zijn bericht, onze handen zijn slap. Benauwdheid houdt ons vast, er is barensnood als een vrouw die baart.
25 Het moet niet zo zijn dat jullie uitgaan naar het veld en het moet niet zo zijn dat jullie op de weg gaan, want de vijand heeft een zwaard; er is terugdeinzende vrees, rondom.
26 Dochter van mijn volk, omgord je met een rouwgewaad en wentel jezelf in as. Maak voor jezelf rouw over een enig kind, een rouwklacht van bitterheden, want plotseling zal de verwoester over ons komen.
27 Een uitkijk gaf Ik jou onder Mijn volk, een vesting, opdat jij zal weten en jij hun weg toetst.
28 Zij allen zijn koppig van de koppig zijnden, rond gaand met laster. Koper en ijzer, allen richten zij te gronde.
29 De blaasbalg is verhit door het vuur; het lood komt ten einde. Tot vruchteloosheid loutert de louteraar. Maar de kwaaddoeners worden niet weggerukt.
30 Roep tot hen: Verworpen zilver! Want JAHWEH heeft hen verworpen.
*1) Riet - het gaat hier waarschijnlijk om geurend plantmateriaal.
Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 7
|
|