|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 In die dag werd in de boekrol van gelezen in de oren van het volk en men vond er in geschreven dat geen Ammoniet en Moabiet zal komen in de samenkomst van de Elohim, tot aan de aion,
2 want zij hadden de zonen van geen bijstand verleend met brood en met water en men huurde tegen hen om van hem een vloek uit te spreken. En onze Elohim keerde het vloek uitspreken om tot zegen.
3 En het gebeurde toen zij de wet hoorden dat zij uit allen van gemende afkomst afzonderden.
4 En vóór deze was , de priester, aangesteld geworden over de vertrekken van het huis van onze Elohim; hij stond dichtbij .
5 En hij maakte voor hem een groot vertrek, en daar waren tevoren het erkenningsoffer, de wierook en de voorwerpen en de tiende van het graan, het druivensap en de helder gemaakte olie, naar de instructie aan de Levieten, en de zangers en de poortwachters en het hefoffer van de priesters gebracht.
6 En tijdens dit alles was ik niet in , want in het twee en dertigste jaar van , koning van , kwam ik tot de koning. Maar aan het einde van de dagen vroeg ik verlof aan de koning.
7 En ik kwam naar en ik begreep het kwade dat deed voor , om voor hem ruimte te maken in de hoven van het huis van de Elohim.
8 En het was mij uitermate kwaad voor ogen en ik gooide alle voorwerpen van het huishouden uit het huis van naar buiten, uit het vertrek.
9 En ik sprak en zij reinigden de vertrekken en ik deed daar de voorwerpen van het huis van de Elohim terugkeren, het erkenningsoffer en de wierook.
10 En ik wist dat de toegewezen porties van de Levieten niet werden gegeven. En de Levieten, die het werk deden, haastten zich weg, ieder naar zijn veld, net als de zangers.
11 En ik twistte met de bestuurders en ik zei: "Om welke reden werd het huis van de Elohim verlaten?" En ik riep hen bijeen en ik installeerde hen op hun standplaats.
12 En heel bracht de tiende van het graan en van het druivensap en van de helder gemaakte olie naar de schatkamers.
13 En ik stelde schatbewaarders aan over de schatkamers: , de priester, en , de schrijver, en van de Levieten, samen met , zoon van , zoon van , want zij werden geacht betrouwbaar te zijn; en aan hen was het om op te delen aan hun broeders.
14 "Gedenk mij, mijn Elohim, in deze, en het moet niet zo zijn dat U mijn getrouwheid uitwist, die ik deed in het huis van mijn Elohim en in Zijn onderhoud."
15 En in die dagen zag ik in sommigen die wijnpersen traden in de sabbat en die graanstapels brachten en op de ezels laadden, en ook wijn, druiven en vijgen en alle last, en het naar brachten in de sabbatdag en ik getuigde tegen hen in de dag dat zij hun proviand verkochten.
16 En de Tyriërs woonden in haar, vis brengend en alle koopwaar. En zij verkochten in de sabbat aan de zonen van en in .
17 En ik twistte met notabelen van en ik zei tot hen: "Wat is deze kwade zaak die jullie doen door de dag van de sabbat te ontwijden?
18 Deden jullie vaders niet net zo, dat onze Elohim al dit kwaad over ons en over deze stad bracht? En jullie voegen hitte toe over door de sabbat te ontwijden!"
19 En het gebeurde toen de poorten van in de schaduw kwamen voor het aangezicht van de sabbat, dat ik sprak. En de deuren werden gesloten. En ik zei dat men ze niet zal openen tot na de sabbat. En van mijn knapen deed ik staan op de poorten. En er kwam geen last binnen in de sabbatdag.
20 En die handel dreven en de verkopers van alle koopwaar overnachtten aan de buitenzijde van , één keer en een tweede keer.
21 En ik getuigde tegen hen en ik sprak tot hen: "Wat is de reden dat jullie overnachten vóór de muur? Indien jullie dat herhalen zal ik mijn hand tegen jullie zenden!" Vanaf die tijd kwamen zij niet meer tijdens de sabbat.
22 En ik zei tot de Levieten dat zij zichzelf reinigen en komen als bewakers van de poorten om de dag van de sabbat te heiligen. "Gedenk U mij ook in deze, mijn Elohim, en heb medelijden met mij naar de veelheid van Uw getrouwheid!"
23 Ook in die dagen zag ik de Judeeërs, die Asdoditische, Ammonitische en Moabitische vrouwen bij zich deden wonen.
24 En van hun zonen sprak de helft Asdoditisch of de gesproken taal van dit of dat volk; maar er was geen van hen die wist hoe Judees te spreken.
25 En ik twistte met hen en ik sprak een vloek uit over hen en ik sloeg de mannen onder hen en ik trok hun haren uit en ik deed hen zweren bij Elohim: "Indien jullie je dochters geven aan hun zonen en indien jullie van hun dochters verkrijgen voor jullie zonen!
26 Was het niet vanwege deze zaken dat , koning van , zondigde? En in de vele naties was er geen koning zoals hij en hij werd geliefd door zijn Elohim. En Elohim gaf hem als koning over heel ; zelfs hem deden de uitheemse vrouwen zondigen.
27 En wat jullie betreft, stemmen wij dan er mee in dat jullie al dit grote kwaad doen om tegen onze Elohim te krenken, door uitheemse vrouwen bij jullie te doen wonen?"
28 En één van de zonen van , zoon van , de hogepriester, was schoonzoon van , de Choroniet, en ik dreef hem van mij weg.
29 "Gedenk hen, mijn Elohim, vanwege hun bezoedelingen van het priesterschap en het verbond van het priesterschap en de Levieten."
30 En ik reinigde hen van al het uitheemse en ik installeerde opdrachten voor de priesters en voor de Levieten, een ieder naar zijn werk,
31 en voor het naderingsgeschenk van het hout op vastgestelde tijden en voor de eerste vruchten. "Gedenk mij, mijn Elohim, ten goede."
Terug naar de indexpagina
|
|