|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En het gebeurde toen hoorde dat wij de muur bouwden, dat hij heet van woede werd en hij zeer getergd was. En hij hoonlachtte de Judeeërs.
2 En hij sprak tot de aangezichten van zijn broeders en de strijdmacht van , en hij zei: "Wat doen die zwakke Judeeërs? Maken zij voor henzelf vrij? Zullen zij offeren? Zullen zij het vandaag beëindigen? Zullen zij de stenen doen herleven uit de stapels van losse aarde, die verbrand zijn?"
3 En , de Ammoniet, was naast hem, en hij zei: "Zelfs wat zij bouwen, indien een vos er op gaat, dan slaat hij een bres in de muur van hun stenen."
4 "Hoor, onze Elohim, want wij zijn verachting, en doe hun smaad op hun hoofd terugkeren en geef hen over aan plundering in een land van krijgsgevangenschap.
5 En het moet niet zo zijn dat U over hun verdorvenheid bedekt, en het moet niet zo zijn dat hun zonde voor Uw aangezicht uitgewist wordt, want zij tergden tegenover de bouwers.
6 Daarom bouwen wij de muur en heel de muur wordt samengebonden tot haar helft, want het is op het hart van het volk om het te doen."
7 En het gebeurde toen en en de Arabieren en de Ammonieten en de Asdodieten hoorden dat het herstel van de muren van toenam, dat men begon met het dichtstoppen van de geslagen bressen, dat zij uitermate heet van woede werden,
8 en zij allen maakten samen een samenzwering om te komen om te vechten tegen en tegen mij dwaling te doen.
9 En wij baden tot onze Elohim en wij installeerden bewaking tegen hen, overdag en 's nachts, vanwege hun aangezichten.
10 En zei: "De energie van de lastdrager vermindert en er is zeer veel losse aarde, en wij kunnen niet aan de muur bouwen."
11 En onze benauwers zeiden: "Zij weten niet en zij zien niet, totdat wij in hun midden komen en wij hen doden. En wij zullen het werk doen stoppen."
12 En het gebeurde toen de Judeeërs kwamen die naast hen woonden, dat zij het wel tien keer tot ons zeiden, uit alle plaatsen door welke jullie bij ons terugkeren.
13 En ik installeerde uit de onderste delen van de plaats, achter de muur, in de onbeschutte plaatsen, en ik installeerde het volk per familie, met hun zwaarden, hun lansen en hun bogen.
14 En ik zag en ik stond op en ik zei tot de notabelen en tot de bestuurders en tot de rest van het volk: "Het moet niet zo zijn dat jullie vrezen voor hun aangezichten. Gedenkt mijn grote en vreeswekkende Heer en vecht voor jullie broeders, jullie zonen en jullie dochters, jullie vrouwen en jullie huizen."
15 En het gebeurde toen onze vijanden hoorden dat het ons bekend was geworden, dat de Elohim hun beraadslaging teniet deed, dat wij allen terugkeerden naar de muur, een ieder naar zijn werk.
16 En het gebeurde vanaf die dag dat de helft van mijn knapen het werk deden en de helft de lansen, de schilden en de bogen en de harnassen vasthielden. En de oversten waren achter heel het huis van ,
17 die aan de muur bouwden. En die de last droegen deden met één hand het werk en met één hand hielden ze de werpspeer vast.
18 En van de bouwers had ieder zijn zwaard aan zijn taille gebonden en bouwden. En die in de ramshoorn blaast stond naast mij.
19 En ik zei tot de notabelen en tot de bestuurders en tot de rest van het volk: "Er is veel werk en wijd verspreid en we zijn uit elkaar verdeeld over de muur, een ieder ver weg van zijn broeder.
20 Op de plaats waar jullie het geluid van de ramshoorn horen, daarheen worden jullie met ons bijeen geroepen. Onze Elohim, Hij vecht voor ons."
21 En wij deden het werk en de helft van hen hield de lansen vast, van het opgaan van de dageraad tot aan het tevoorschijn komen van de sterren.
22 Ook in die tijd zei ik tot het volk: "Iedere man en zijn knaap zal overnachten middenin en zij zijn voor ons 's nachts tot bewaking en werken overdag."
23 En noch ik, noch mijn broeders, noch mijn knapen, noch de mannen van de bewaking, die achter mij waren, geen van ons stroopte onze kleren af; ieder had zijn werpspeer en water.
Terug naar de indexpagina
Naar Nehemia 5
|
|