|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En in de vier en twintigste dag van deze maand verzamelden zich de zonen van in een vasten en in rouwgewaad, en er was grond op hen.
2 En het zaad van scheidde zich af van alle zonen van de uitheemse. En zij stonden en zij beleden hun zonden en de verdorvenheden van hun vaders.
3 En zij stonden op in hun standplaats en zij lazen in de boekrol van de wet van JAHWEH, hun Elohim, in een vierde deel van de dag en in een kwart deel beleden zij en zij wierpen zich neer voor JAHWEH, hun Elohim.
4 En en , , , , , en stonden op de opgang van de Levieten en zij schreeuwden het uit met een grote stem naar JAHWEH, hun Elohim.
5 En de Levieten, en , , , , , , , zeiden: "Staat op, zegent JAHWEH, jullie Elohim, vanaf de aion tot aan de aion. Gezegend en verhoogd zij de naam van Uw heerlijkheid boven alle zegen en lofprijzing.
6 U, alleen U, JAHWEH, U maakte de hemelen, de hemelen van de hemelen en heel hun leger, het land en al wat er op is, de zeeën en al wat er in is, en U geeft hen allen leven en de legermacht van de hemelen werpt zich voor U neer.
7 U bent JAHWEH, de Elohim, die uitkoos, en U deed hem uitgaan van en U plaatste zijn naam .
8 En U vond zijn hart betrouwbaar voor Uw aangezicht en U sneed met hem het verbond om het land van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten en de Perizzieten en de Jebusieten en de Girgasieten te geven, om het te geven aan zijn zaad. En U volbracht Uw woorden, want U bent rechtvaardig.
9 En U zag de vernedering van onze vaders in en U hoorde hun uitroep bij de Zee van het Zeegras.
10 En U gaf tekenen en wonderen tegen en tegen al zijn dienaren en tegen heel het volk van zijn land, want U wist dat zij arrogant handelden tegen hen, en U maakte voor U een Naam, zoals die vandaag is.
11 En U spleet de zee voor hun aangezichten en zij staken over door het midden van de zee, in het droge; en hun achtervolgers gooide U in de schimmige diepten, zoals een steen in sterke wateren.
12 En in een wolkkolom gidste U hen overdag en in een vuurkolom bij nacht, om hen licht te geven op de weg die zij in haar gaan.
13 En op de berg van daalde U neer, om met hen vanaf de hemelen te spreken. En U gaf aan hen rechte verordeningen en wetten van waarheid, statuten en goede instructies.
14 En U maakte aan hen de sabbat van Uw heiligheid bekend, en U gaf hen instructie door de hand van , Uw dienaar.
15 En U gaf aan hen brood vanaf de hemelen voor hun honger en en U deed voor hen water uitgaan uit de steile rots voor hun dorst. En U zei tot hen binnen te komen om het land te pachten, waarover U Uw hand ophief om het hen te geven.
16 En zij en onze vaders handelden arrogant en zij verhardden hun nek en zij luisterden niet naar Uw instructies.
17 En zij weigerden te luisteren en zij gedachten niet de wonderbaarlijke daden die U met hen deed. En zij verhardden hun nek en zij stelden, in hun rebellie, een hoofd aan om terug te keren naar hun dienstbaarheid. En U, Eloah van vergevingen, bent genadig en mededogend, langzaam van boosheid, met veel vriendelijkheid, en U verliet hen niet,
18 ook al maakten zij voor zich een gegoten beeld van een kalf en zeiden zij: Dit is jullie Elohim, die jullie uit deed opgaan. En zij deden grote beledigingen.
19 En U, in Uw vele mededogen, verliet hen niet in de wildernis. De wolkkolom trok zich niet van over hen terug, overdag om hen te gidsen op de weg en de vuurkolom bij nacht om hen licht te geven op de weg die zij in haar gaan.
20 En U gaf Uw goede geest om hen te doen overpeinzen; en Uw manna hield U niet weg van hun mond en U gaf hen water voor hun dorst.
21 En veertig jaren onderhield U hen in de wildernis; zij hadden geen gebrek, hun gewaden versleten zij niet en hun voeten waren niet gezwollen.
22 En U gaf aan hen koninkrijken en volken en U deelde op tot de zijkant. En zij pachtten het land van en het land van de koning en het land van , koning van de .
23 En hun zonen maakte U talrijk als de sterren van de hemelen, en U bracht hen naar het land waarvan U tot hun vaders zei te komen om te pachten.
24 En de zonen kwamen binnen en zij pachtten het land. En U maakte voor hun aangezichten de inwoners van het land, de Kanaänieten, onderdanig, en U gaf hen in hun hand, met hun koningen en de volken van het land, om met hen te doen naar hun welgevallen.
25 En zij veroverden verdedigde steden en vruchtbare grond en zij namen huizen over, vol met elk goed ding, uitgehouwen waterreservoirs, wijngaarden en olijfgaarden en voedselbomen in veelheid. En zij aten en zij werden verzadigd en zij werden gezet en zij leefden weelderig door Uw grote goedheid.
26 En zij rebelleerden en zij kwamen in opstand tegen U en zij gooiden Uw wet achter hun lichaam, en Uw profeten, die tegen hen getuigden om hen naar U te doen terugkeren, doodden zij. En zij deden grote beledigingen.
27 En U gaf hen in de hand van hun benauwers en zij brachten benauwdheid over hen. En in de tijd van hun benauwdheid schreeuwden zij tot U. En U, U hoorde vanaf de hemelen en naar Uw vele mededogen gaf U hen redders en zij redden hen uit de hand van hun tegenstanders.
28 Maar zodra zij rust hadden, keerden zij terug om kwaad te doen voor Uw aangezicht en U verliet hen in de hand van hun vijanden en zij heersten over hen. En zij keerden terug en zij schreeuwden het uit tot U. En U, U hoorde vanaf de hemelen en U redde hen uit naar uw mededogen, vele keren.
29 En U getuigde tegen hen om hen te doen terugkeren naar Uw wet, maar zij handelden arrogant en zij luisterden niet naar Uw instructies en zij zondigden tegen Uw verordeningen, die een mens doet en er in leeft. En koppig zijnde gaven zij hun schouder en zij verhardden hun nek en zij luisterden niet.
30 En U was vele jaren toegeeflijk met hen en U getuigde tegen hen door Uw geest door de hand van Uw profeten, maar zij gaven geen gehoor. En U gaf hen in de hand van de volken van de landen.
31 Maar in Uw vele mededogen deed U hen niet eindigen en verliet U hen niet, want U bent El, genadig en mededogend.
32 En nu, onze Elohim, de grote, de machtige en de vreeswekkende El, Die het verbond en de getrouwheid in acht neemt, het moet niet zo zijn dat al onze moeite die onze koningen, onze leiders en onze priesters en onze profeten en onze vaders en heel Uw volk vond, vanaf de dagen van de koningen van tot aan deze dag, maar weinig zijn voor Uw aangezicht.
33 En U was rechtvaardig in alles wat ons overkwam, want U deed betrouwbaarheid en wij handelden slecht.
34 En onze koningen, onze oversten, onze priesters en onze vaders deden Uw wet niet en zij gaven geen acht op Uw instructies en op Uw getuigenissen die U tegen hen getuigde.
35 En zij dienden U niet in hun koninkrijk, dat U in Uw vele goedheid aan hen gaf, in het ruime en vruchtbare land, dat U voor hun aangezichten gaf. En zij keerden niet terug van hun kwade praktijken.
36 Aanschouw!, wij zijn vandaag dienaren, en het land dat U gaf aan onze vaders om van haar vrucht en van haar goede te eten, aanschouw!, wij zijn daarin dienaren.
37 En er was veel opbrengst voor de koningen die U over ons gaf vanwege onze zonden en zij heersten naar hun welgevallen over onze lichamen en over onze dieren. En wij waren in grote benauwdheid.
38 En in dit alles sneden wij een gelegaliseerd en opgeschreven verbond. En op het verzegelde staan de namen van onze oversten, van onze Levieten, van onze priesters."
Terug naar de indexpagina
Naar Nehemia 10
|
|