|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 Voor de toezichthouder. Van een dienaar van JAHWEH, van .
Een met nadruk zeggen van overtreding tegen de slechte is middenin mijn hart. Voor zijn ogen is geen ontzag voor Elohim.
2 Want hij deelt zichzelf toe in zijn ogen, om te vinden dat zijn verdorvenheid wordt gehaat.
3 De woorden van zijn mond zijn wetteloosheid en bedrog. Hij ontduikt te overpeinzen over goed doen.
4 Op zijn bed bedenkt hij wetteloosheid. Hij stelt zich op de weg die niet goed is. Hij verwerpt het kwade niet.
5 JAHWEH, Uw vriendelijkheid reikt tot in de hemelen, Uw trouw tot aan de luchten.
6 Uw rechtvaardigheid is als de bergketens van El, Uw oordeel is als de immense waterdiepte. U redt mens en beest, JAHWEH.
7 Hoe kostbaar is Uw getrouwheid, Elohim, want de zonen van de mens vinden een toevlucht in de schaduw van Uw vleugels.
8 Zij worden doordrenkt door de rijkheid van Uw huis en U geeft hen te drinken van de waterloop van Uw weelderigheden.
9 Want bij U is de fontein van leven, in Uw licht zien wij licht.
10 Rek Uw vriendelijkheid uit tot wie U kennen en Uw rechtvaardigheid tot de oprechten van hart.
11 Het moet niet zo zijn dat de voet van een trotse tot mij komt en het moet niet zo zijn dat de hand van slechten mij doet zwerven.
12 Daar vielen de verrichters van wetteloosheid; zij struikelden er over, en ze waren niet in staat om op te staan.
Terug naar de indexpagina
Naar Psalm 37
|
|