(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
DE STRUCTUUR VAN HET BOEK DEUTERONOMIUM
1:1-5. | |
Inleiding. |
1:6-32:47. | | De stammen - hun regering. |
32:48-52. | | Mozes - zijn dood aangekondigd. |
33:1-29. | | De stammen - hun zegen. |
34:1-7. | | Mozes - zijn dood volbracht. |
34:8-12. | |
Afsluiting. |
1 Deze zijn de woorden die sprak tot heel aan de overkant van de , in de wildernis, in de tegenover , tussen en tussen en en en ,
2 elf dagen vanaf via de weg van de berg tot aan .
3 En het is in het veertigste jaar, in de elfde maand, in de eerste dag van de maand, dat sprak tot de zonen van naar alles wat JAHWEH hem over hen instructie gaf,
4 nadat hij neersloeg, de koning van de Amorieten, die woonde in , en , koning van de , die woonde in , in .
5 Aan de overkant van de , in het land van , was het gezind deze wet duidelijk te maken, zeggend:
6 "JAHWEH, onze Elohim, sprak tot ons in , zeggend: Vele dagen woonden jullie bij deze berg.
7 Wendt je om en reist en komt het gebergte van de Amoriet binnen en dat van al zijn buren, in de Araba, in het gebergte en in het lage voorgebergte en in de en aan de kust van de zee, het land van de iet en de , tot aan de grote rivier, de rivier van de .
8 Zie! Ik geef het land dat voor jullie aangezichten is. Komt en pacht het land dat JAHWEH zwoer aan jullie vaders, aan , aan en aan , het aan hen gevend en aan hun zaad na hen.
9 En ik sprak tot jullie in die tijd, zeggend: Ik kan jullie niet alleen dragen.
10 JAHWEH, jullie Elohim, vermeerdert jullie en aanschouw!, vandaag zijn jullie als de sterren van de hemelen, tot veelheid!
11 JAHWEH, Elohim van jullie vaders, Hij voegt duizend keer meer toe dan jullie nu zijn, en Hij zegent jullie, zoals Hij tot jullie sprak.
12 Hoe zal ik jullie zware last alleen dragen en jullie last en jullie twist?
13 Geeft voor jullie mannen, wijzen en begrijpenden en bekend bij jullie stammen, dan plaats ik hen als jullie hoofden.
14 En jullie antwoordden mij en zeiden: Het woord dat u spreekt is goed om te doen.
15 En ik nam de hoofden van jullie stammen, mannen, wijzen en bekenden, en ik gaf hen als hoofden over jullie, oversten van duizenden en oversten van honderden en oversten van vijftig en oversten van tien, en voormannen voor jullie stammen.
16 En ik gaf in die tijd instructie aan jullie rechters, zeggend: Luistert naar de disputen tussen jullie broeders en spreekt rechtvaardig recht tussen een man en tussen zijn broeder en tussen zijn tijdelijke verblijver.
17 En jullie zullen in het oordeel geen gezichten herkennen. Jullie horen zowel de kleine als de grote. Jullie zullen niet terugdeinzen van een gezicht van een man, want het oordeel is aan Elohim. En de zaak die te moeilijk voor jullie is doen jullie tot mij naderen en ik zal hem horen.
18 En in die tijd gaf ik jullie instructie over alle dingen die jullie zullen doen.
19 En wij reisden van en wij gingen door heel de grote en vreeswekkende wildernis, die jullie zagen op de weg van het gebergte van de Amoriet, zoals JAHWEH, onze Elohim, ons instructie gaf; en wij kwamen tot aan .
20 En ik zeg tot jullie: Jullie kwamen tot aan het gebergte van de Amoriet, die JAHWEH, onze Elohim, ons geeft.
21 Zie! JAHWEH, jouw Elohim, gaf het land voor jouw aangezicht. Ga op! Pacht het zoals JAHWEH, de Elohim van jouw vaders, tot jou sprak. Het moet niet zo zijn dat jij vreest en het moet niet zo zijn dat jij ontsteld bent.
22 En jullie naderen allen tot mij en jullie zeggen: Wij zullen mannen voor ons uit zenden en zij zullen voor ons het land verkennen en zij zullen aan ons woord terug brengen over de weg die wij in haar zullen opgaan en over de steden waarbij wij zullen komen.
23 En het woord is goed in mijn ogen, en ik neem van jullie twaalf mannen, één per stam.
24 En zij wendden zich om en zij gingen op naar het gebergte en zij komen tot aan de wadi van en zij bespioneren haar,
25 en nemen in hun hand van de vrucht van het land en zij doen het naar ons afdalen, en zij brengen ons woord terug en zij zeggen: Het land dat JAHWEH, onze Elohim, aan ons geeft is goed.
26 Maar jullie wilden niet opgaan en jullie rebelleerden tegen het bevel van JAHWEH, jullie Elohim.
27 En jullie beklaagden je in jullie tenten en jullie zeiden: In JAHWEH's haat deed Hij ons uitgaan uit het land van om ons in de hand van de Amoriet te geven om ons te doen uitroeien.
28 Waarheen gaan wij op? Onze broeders doen ons hart smelten door te zeggen: Het volk is groot en langer dan wij, de steden zijn groot en verdedigd tot in de hemelen en ook zagen wij daar zonen van de .
29 En ik zeg tot jullie: Jullie zullen niet verschrikt worden en jullie zullen voor hen niet vrezen.
30 JAHWEH, jullie Elohim, Die vóór jullie gezichten uitgaat, Hij, Hij zal voor jullie vechten, zoals alles wat Hij voor jullie deed in , voor jullie ogen,
31 en in de wildernis, waarin jullie zagen hoe JAHWEH, jullie Elohim, jullie droeg zoals een man zijn zoon draagt, in heel de weg die jullie uitgingen tot jullie kwamen bij deze plaats.
32 En in deze zaak is er niemand van jullie die in JAHWEH, jullie Elohim, gelooft,
33 Die vóór jullie gezichten ging op de weg om voor jullie een plaats te verkennen waar jullie je kunnen legeren; 's nachts in het vuur om jullie de weg te doen zien die jullie zullen gaan, en overdag in de wolk.
34 En JAHWEH hoort het geluid van jullie woorden, en Hij werd driftig en Hij zwoer, zeggend:
35 Het zal niet zo zijn dat iemand onder deze mannen, deze kwade generatie, het goede land zal zien dat Ik zwoer te geven aan jullie vaders,
36 uitgezonderd , zoon van . Hij, hij zal het zien. En aan hem zal Ik het land geven dat hij heeft vertreden en aan zijn zonen, omdat hij volledig achter JAHWEH volgde.
37 Bovendien was JAHWEH boos tegen mij dank zij jullie, zeggend: Ook jij, jij zal daar niet binnen komen.
38 , zoon van , die voor jouw aangezicht staat, hij, hij zal daar binnen komen. Bemoedig hem, want hij, hij zal het als lotbezit geven.
39 En jullie peuter, van wie jullie zeiden: Zij zullen plunderen, en jullie zonen, die vandaag niet het goede en het kwade kennen, zij zullen daar binnen komen en aan hen zal ik het geven en zij zullen het pachten.
40 En jullie? Wendt je om en reist naar de wildernis, via de weg van de Zee van Rietgras.
41 En jullie antwoordden en jullie zeiden tot mij: Wij zondigden tegen JAHWEH. Wij, wij gaan op en wij zullen vechten, naar alles wat JAHWEH, onze Elohim, ons instructie geeft. En ieder van jullie omgordde zijn wapens van de strijd en jullie handelen overhaast om het gebergte op te gaan.
42 En JAHWEH zei tot mij: Zeg tot hen: Jullie zullen niet opgaan en jullie zullen niet vechten, want Ik ben niet in jullie midden, opdat jullie niet verslagen worden voor de aangezichten van jullie vijanden.
43 En ik sprak tot jullie en jullie luisterden niet. En jullie rebelleerden tegen het bevel van JAHWEH en jullie zijn arrogant en jullie gaan op naar het gebergte.
44 En de Amoriet, die in dit gebergte woont, gaat uit om jullie te ontmoeten. En zij achtervolgen jullie zoals de bijen doen, en zij slaan jullie kapot in , tot aan .
45 En jullie keren terug en jullie huilen voor het aangezicht van JAHWEH. En JAHWEH luisterde niet naar jullie stem en Hij gaf aan jullie geen gehoor.
46 En jullie wonen vele dagen in , naar de dagen die jullie woonden."
Terug naar de indexpagina
Naar Deuteronomium 2