|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 "En wij wendden ons om en wij reisden naar de wildernis, via de weg van de Zee van het Rietgras, zoals JAHWEH tot mij sprak. En wij trokken vele dagen om het gebergte van heen.
2 En JAHWEH spreekt tot mij, zeggend:
3 Jullie zijn genoeg om dit gebergte heen gegaan. Wendt je om naar het noorden,
4 en geef het volk instructie, zeggend: Jullie passeren door het grensgebeid van jullie broeders, de zonen van , die in wonen. En zij vrezen voor jullie, maar jullie nemen je uitermate in acht.
5 Het moet niet zo zijn dat jullie jezelf tegen hen aan zetten, want Ik zal jullie niets van hun land geven, zelfs niet het betreden van een voetzool, want Ik gaf het gebergte van als pachtbezit aan .
6 Jullie zullen van hen voedsel aankopen met zilver, opdat jullie eten. En ook over watermv zullen jullie met hen onderhandelen met zilver, opdat jullie drinken.
7 Want JAHWEH, jouw Elohim, zegende jou in elke daad van jouw hand. Hij kent jouw gaan in deze grote wildernis. Deze veertig jaren was JAHWEH, jouw Elohim, met jou. Jij had aan niets gebrek.
8 En wij passeerden, weg van onze broeders, de zonen van , die wonen in , via de weg van de Araba, vanaf en vanaf . En wij wendden ons om en we passeerden via de weg van de wildernis van .
9 En JAHWEH zegt tot mij: Het moet niet zo zijn dat jij benauwt en het moet niet zo zijn dat jij jezelf tegen hen aanzet in een strijd, want Ik geef jou niets van zijn land als pachtbezit, want Ik gaf als pachtbezit aan de zonen van .
10 De woonden er vroeger, een groot en talrijk volk en zo lang als de .
11 Als de worden de gerekend, en de ieten noemen hen .
12 En de Chorieten woonden vroeger in . En de zonen van verdreven hen en zij roeiden hen uit van voor hun aangezichten, en zij wonen in hun plaats, zoals deed met het land van hun pachtbezit dat JAHWEH aan hen gaf.
13 Nu, staat op en steekt voor julliezelf de wadi van over. En wij staken de wadi van over.
14 En de dagen die wij gingen van totdat we de wadi van overstaken, waren acht en dertig jaren, tot er een einde kwam aan heel de generatie van de mannen van de oorlog uit het midden van de legerplaats, zoals JAHWEH aan hen zwoer.
15 En ook was de hand van JAHWEH tegen hen om hen in verwarring te brengen uit het midden van de legerplaats, totdat hun einde was gekomen.
16 En het is als alle mannen van de oorlog aan hun einde gekomen waren, stervend uit het midden van het volk,
17 dat JAHWEH tot mij spreekt, zeggend:
18 Vandaag passeer jij het grondgebied van , bij .
19 En jij nadert tegenover de zonen van . Het moet niet zo zijn dat jij hen benauwt en het moet niet zo zijn dat jij jezelf tegen hen aanzet, want Ik zal niets van het land van aan jou tot pachtbezit geven, want Ik geef het de zonen van tot pachtbezit.
20 Het wordt ook gerekend als het land van de . De woonden er vroeger en de ieten noemden hen ,
21 een groot en talrijk volk, zo lang als de . En JAHWEH roeide hen uit van voor hun gezichten en zij nemen van hen over en zij wonen in hun plaats,
22 zoals Hij deed voor de zonen van , die in wonen, toen Hij de Chorieten uitroeide van voor hun aangezichten. En zij nemen van hen over en zij wonen in hun plaats tot aan deze dag.
23 En de , die wonen in gehuchten tot aan , de ieten, die voortkomen uit , zij roeiden hen uit en zij woonden in hun plaats.
24 Staat op, reist en steekt de wadi van over. Zie! Ik geef , koning van , de Amoriet, en zijn land, in jouw hand. Begin! Pacht! En zet jezelf aan met hem in de strijd.
25 Deze dag zal Ik beginnen ontzag voor jou en vrees voor jou te geven op de aangezichten van de volken onder alle hemelen. Wanneer zij bericht over jou horen, dan zijn zij verontrust en hebben zij barensweeën voor jouw aangezicht.
26 En ik zend boodschappers uit de wildernis van naar , koning van , met woorden van vrede, zeggend:
27 Ik passeer door uw land via de weg. Via de weg zal ik gaan en ik zal mij niet terugtrekken naar rechts en links.
28 U verkoopt aan mij voedsel in het klein voor zilver en ik eet. En watermv zal jij mij geven voor zilver en ik drink. Maar ik zal op mijn voeten passeren,
29 zoals de zonen van vóór mij deden, die wonen in , en de ieten die wonen in , totdat ik de zal oversteken naar het land dat JAHWEH, onze Elohim, aan ons geeft.
30 En , koning van , bewilligt niet ons te doen passeren, want JAHWEH, jouw Elohim, maakte zijn geest halsstarrig en Hij maakte zijn hart resoluut, teneinde hem vandaag in jouw hand te geven (zoals vandaag bekend is).
31 En JAHWEH zegt tot mij: Zie! Ik begin vóor jou en zijn land te geven. Begin! Pacht om zijn land te pachten!
32 En gaat uit om ons te ontmoeten, hij en heel zijn volk, voor de strijd bij .
33 En JAHWEH, onze Elohim, geeft hem vóór ons en wij slaan hem en zijn zonen en heel zijn volk neer.
34 En wij veroverden in die tijd al zijn steden en wij doemen elke stad, de volwassen mannen en de vrouwen en de peuter. We deden geen overlevende overblijven.
35 Maar het beest plunderden wij voor ons, en de buit van de steden die wij veroverden.
36 Vanaf , dat op de bergkam van het wadidal van de is, en de stad die in het wadidal is, tot zo ver als , was er geen ommuurde stad die voor ons onneembaar was. JAHWEH, onze Elohim, gaf het alles voor ons aangezicht.
37 Maar tot het land van de zonen van nader jij niet, de gehele kant van de wadi en de steden van het gebergte en alles wat JAHWEH, onze Elohim, instructie geeft."
Terug naar de indexpagina
Naar Deuteronomium 3
|
|