|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 "Hoor ! Jij steekt vandaag de over om binnen te komen en grotere en robuustere naties dan jij te verdrijven, grote steden en verdedigd tot in de hemelen,
2 een volk, groot en lang, zonen van de , die jij kent en van wie jij hoorde: Wie zal zich opstellen voor de aangezichten van de zonen van ?
3 En weet vandaag dat JAHWEH, jouw Elohim, dat Hij het is Die voor jouw aangezicht oversteekt. Hij is een verslindend vuur. Hij, Hij zal hen uitroeien en Hij, Hij doet hen onderdanig zijn voor jouw aangezicht. En jij verdrijft hen en jij vernietigt hen vlug, zoals JAHWEH tot jou sprak.
4 Het moet niet zo zijn dat, wanneer JAHWEH, jouw Elohim, hen wegstoot van voor jouw aangezicht, jij in jouw hart spreekt, zeggend: Door mijn gerechtigheid bracht JAHWEH mij om dit land te pachten en vanwege de slechtheid van deze naties verdrijft JAHWEH hen van voor jouw aangezicht.
5 Het is niet door jouw rechtvaardigheid en door de rechtheid van jouw hart, dat jij binnenkomt om hun land te pachten, want het is vanwege de slechtheid van deze naties dat JAHWEH, jouw Elohim, hen verdrijft van voor jouw aangezicht, en ten einde het woord te bevestigen dat JAHWEH zwoer aan jouw vaders, aan , aan en aan .
6 En weet dat JAHWEH, jouw Elohim, niet door jouw rechtvaardigheid aan jou dit goede land geeft om het te pachten, want jullie zijn een stijfnekkig volk.
7 Denk er aan! Het moet niet zo zijn dat jij vergeet dat jij JAHWEH, jouw Elohim, driftig maakte in de wildernis. Van de dag dat jij uitging uit het land van , totdat jullie komen tot aan deze plaats, waren jullie rebellerend tegen JAHWEH.
8 En bij maakten jullie JAHWEH driftig en maakte JAHWEH Zich boos tegen jullie, boos genoeg om jullie uit te roeien.
9 Bij mijn opgaan naar de berg om de stenen platen in ontvangst te nemen, de platen van het verbond dat JAHWEH met jullie sneed, zat ik veertig dagen en veertig nachten op de berg. Brood at ik niet en watermv dronk ik niet.
10 En JAHWEH gaf aan mij twee stenen platen, beschreven door de vinger van Elohim, en op hen alle woorden die JAHWEH tot jullie sprak op de berg, uit het midden van het vuur, in de dag van de samenkomst.
11 En het gebeurt aan het einde van de veertig dagen en de veertig nachten, dat JAHWEH aan mij de twee stenen platen gaf, de platen van het verbond.
12 En JAHWEH zei tot mij: Sta op, daal vlug af vanaf hier, want jouw volk handelt corrupt, dat jij deed uitgaan uit . Zij trokken zich haastig terug van de weg die Ik ze als instructie gaf. Zij maakten voor zichzelf een gegoten beeld.
13 En JAHWEH sprak tot mij zeggend: Ik zag dit volk en aanschouw!, het is een stijfnekkig volk.
14 Laat van Mij los, want Ik zal hen uitroeien en Ik zal hun naam uitwissen van onder de hemelen en Ik zal jou maken tot een robuustere en talrijker natie dan zij.
15 En ik wendde mij om en ik daalde van de berg af en de berg werd verteerd door het vuur. En de twee platen van het verbond waren in mijn twee handen.
16 En ik zag en aanschouw!, jullie zondigden tegen JAHWEH, jullie Elohim. Jullie maakten voor julliezelf een gegoten beeld van een kalf. Jullie trokken je vlug terug van de weg die JAHWEH jullie tot instructie gaf.
17 En ik greep de twee platen en ik wierp ze uit mijn twee handen en ik brak ze voor jullie ogen.
18 En ik viel neer voor het aangezicht van JAHWEH, zoals de eerste keer, veertig dagen en veertig nachten. Brood at ik niet en watermv dronk ik niet vanwege al jullie zonden die jullie zondigden, het kwaad doende in de ogen van JAHWEH, om Hem te tergen.
19 Want ik deinsde terug voor het aangezicht van de boosheid en de woede waarmee JAHWEH driftig tegen jullie was om jullie uit te roeien. En JAHWEH luisterde naar mij, ook in deze keer.
20 En tegen was JAHWEH uitermate boos, genoeg om hem uit te roeien. En ik bad in die tijd ook aangaande .
21 En de zonde die jullie deden was het kalf. Ik nam het en verbrandde het in het vuur en ik sloeg het kapot, het goed vermalend totdat het tot losse aarde verpulverd was. En ik gooide zijn losse aarde in de waterloop die van de berg neerdaalde.
22 En in en in en in deden jullie JAHWEH driftig worden.
23 En toen JAHWEH jullie wegzond van , zeggend: Gaat op en pacht het land dat Ik aan jullie geef!, rebelleerden jullie tegen het bevel van JAHWEH, jullie Elohim, en jullie vertrouwden niet op Hem en jullie luisterden niet naar Zijn stem.
24 Jullie waren het die rebelleerden tegen JAHWEH vanaf de dag dat ik jullie kende.
25 En ik viel neer neer voor het aangezicht van JAHWEH (de veertig dagen en de veertig nachten waarin ik neerviel, want JAHWEH zei dat Hij jullie ging uitroeien),
26 en ik bad tot JAHWEH en ik zei: Mijn Heer JAHWEH, het moet niet zo zijn dat U Uw volk en Uw lotbezit te gronde richt, dat U vrijgekocht heeft door Uw grootheid, die U deed uitgaan uit door Uw standvastige hand.
27 Gedenk Uw dienaren, , en . Het moet niet zo zijn dat U keert naar de halsstarrigheid van dit volk en naar hun slechtheid en naar hun zonde,
28 anders zal het land waaruit U ons deed uitgaan zeggen: Omdat JAHWEH hen niet kon brengen naar het land dat Hij tot hen sprak en vanwege hun haat tegen Hem, doet Hij hen uitgaan en doet Hij hen sterven in de wildernis.
29 Maar zij zijn Uw volk en Uw lotbezit dat U deed uitgaan door uw grote energie en door Uw uitgestrekte arm."
Terug naar de indexpagina
Naar Deuteronomium 10
|
|