|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En JAHWEH zegt tot : "Kom tot , want Ik verhard zijn hart en het hart van zijn dienaren, opdat deze tekenen van Mij in hun midden gesteld worden,
2 en opdat jij verhaalt in de oren van jouw zoon en de zoon van jouw zoon, wat Ik in gang gezet heb in , en Mijn tekenen die Ik in hen plaatste en jullie weten dat Ik JAHWEH ben."
3 En en kwamen bij en zij zeggen tot hem: "Zo zegt JAHWEH, Elohim van de Hebreeën: 'Tot wanneer weiger jij nederig te zijn voor Mijn aangezicht? Zend Mijn volk weg en zij zullen Mij dienen.
4 Want indien jij blijft weigeren Mijn volk weg te zenden, aanschouw!, Ik breng morgen de sprinkhaan in jouw grondgebied.
5 En hij bedekt het oog van het land en men zal niet in staat zijn het land te zien. En hij eet het restant van het ontkomene dat voor jullie overgebleven is van de hagel. En hij eet elke boom die voor jullie ontspruit vanaf het veld.
6 En jouw huizen zullen vol zijn en de huizen van al jouw dienaren en de huizen van alle naren, zoals jouw vaders en de vaders van jouw vaders niet zagen sinds de dag dat zij op de grond kwamen, tot aan deze dag.'" En hij wendt zich om en gaat weg bij .
7 En de dienaren van zeggen tot hem: "Tot wanneer is deze ons tot valstrik? Zend de mannen weg en zij zullen JAHWEH, hun Elohim, dienen. Weet u nog niet dat omkomt?"
8 En en worden terug gebracht naar en hij zegt tot hen: "Gaat! Dient JAHWEH, jullie Elohim! Wie en wie zijn zij die gaan?"
9 En zegt: "Met onze jongeren en met onze ouderen zullen wij gaan. Met onze zonen en met onze dochters, met ons kleinvee en met ons grootvee zullen wij gaan. Want het is voor ons een feestviering van JAHWEH."
10 En hij zegt tot hem: "Dan zal JAHWEH met jullie zijn, wanneer ik jullie en jullie peuter zal wegzenden. Kijkt uit of er kwaad is voor jullie gezichten!"
11 Zo is het niet! Gaat, alstublieft, machtige mannen, en dient JAHWEH, want dat zoeken jullie." En ze worden weggedreven van voor het gezicht van .
12 En JAHWEH zegt tot : "Strek jouw hand uit over het land van om de sprinkhaan. En hij zal opgaan over het land van en hij zal al het kruid van het land verslinden, alles wat de hagel deed over blijven."
13 En strekt zijn herderstaf uit over het land van en JAHWEH drijft een oostenwind voort over het land, heel de dag en heel de nacht. De ochtend kwam en de oostenwind draagt de sprinkhaan.
14 En de sprinkhaan gaat op over heel het land van en hij rust in heel het grondgebied van , uitermate zwaar. Voordien kwam de sprinkhaan zoals deze niet, en na hem zal hij zo niet komen.
15 En hij bedekt het oog van heel het land en het land wordt donker. En hij verslindt alle kruid van het land en alle vrucht van de boom die de hagel deed resteren. En geen enkel groen resteerde aan de boom of van het kruid van het veld in heel het land van .
16 En haast zich om en te laten roepen. En hij zegt: "Ik zondigde tegen JAHWEH, jullie Elohim, en tegen jullie.
17 En nu, alstublieft, verdraagt mijn zonde, ja deze keer. En doet een dringend verzoek tot JAHWEH, jullie Elohim, dat Hij van mij slechts deze dood zal wegnemen."
18 En hij gaat weg van en hij verzoekt dringend tot JAHWEH.
19 En JAHWEH keert een wind van het westen, uitermate standvastig, en hij draagt de sprinkhaan weg. En hij blaast hem naar de Zee van het Rietgras*1). Niet één sprinkhaan bleef over in heel het grondgebied van .
20 En JAHWEH maakte het hart van standvastig, en hij zond de zonen van Israël niet weg.
21 En JAHWEH zegt tot : "Strek jouw hand uit naar de hemelen en er is duisternis over het land van . En de duisternis doet rondtasten."
22 En strekt zijn hand uit naar de hemelen en er komt een sombere duisternis in heel het land van , drie dagen.
23 De man zag zijn broeder niet en geen man stond op van zijn plaats onder hem, drie dagen. En bij alle zonen van was er licht in hun woningen.
24 En roept tot en hij zegt: "Gaat, dient JAHWEH, maar jullie kleinvee en jullie grootvee blijft op z'n plaats. Jullie kleuter gaat ook met jullie."
25 En zegt: "U zal ook slachtoffers in onze hand geven en opstijgoffers, en wij brengen ze voor JAHWEH, onze Elohim.
26 En ook ons vee gaat met ons, geen hoef blijft achter. Want daarvan zullen wij nemen om JAHWEH, onze Elohim, te dienen. En wij weten niet met wat wij JAHWEH dienen, totdat wij daar komen."
27 En JAHWEH maakte het hart van standvastig en hij bewilligt niet hen weg te zenden.
28 En zegt tot hem: "Ga van mij weg! Pas op! Het moet niet zo zijn dat jij doorgaat mijn gezicht te zien, want in de dag dat jij mijn gezicht ziet, sterf jij."
29 En zegt: "Zoals u sprak. Ik zal niet meer voortgaan uw gezicht te zien!"
1) - waarschijnlijk de Rode Zee.
Terug naar de indexpagina
Naar Exodus 11
|
|