|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En JAHWEH spreekt tot , zeggend:
2 "Spreek tot de zonen van dat zij terugkeren. En zij zullen zich legeren vóór , tussen en tussen de zee, tot vóór , daar tegenover zullen jullie je legeren aan de zee.
3 En zegt tot de zonen van : 'Zij zijn neerslachtig in het land. De wildernis heeft hen omsloten.'
4 En Ik maak het hart van standvastig en hij achtervolgt hen. En Ik word verheerlijkt in en in heel zijn strijdmacht. En de naren zullen weten dat Ik JAHWEH ben." En zo doen zij.
5 En de koning van wordt verteld dat het volk wegrent. En het hart van en dat van zijn dienaren keert om tegen het volk en zij zeggen: "Wat is het dat wij deden dat wij wegzonden uit hun dienen aan ons?"
6 En hij spant zijn strijdwagen in en hij neemt zijn volk met zich mee.
7 En hij neemt zeshonderd uitgekozen strijdwagens en elke berijder van en hoge officieren over hen allen.
8 En JAHWEH maakt het hart van , koning van , standvastig en hij achtervolgt de zonen van . En de zonen van gaan uit met opgeheven hand.
9 En de naren achtervolgen hen en zij halen hen in, zich legerend bij de zee, alle paarden van de strijdwagens van en zijn ruiters en zijn strijdmacht, bij , vóór .
10 En komt naderbij en de zonen van heffen hun ogen op, en aanschouw!, naren die achter hen aan reizen! En zij vrezen uitermate en de zonen van schreeuwen tot JAHWEH.
11 En zij zeggen tot : "Was er geen gebrek aan graven in ? Jij nam ons mee om te sterven in de wildernis! Waarom deed jij ons dit aan door ons te doen uitgaan uit ?
12 Is dit niet het woord dat wij in tot jou spraken, zeggend: 'Laat ons met rust, en wij zullen de naren dienen!' Want het is beter voor ons de naren te dienen dan dat wij sterven in de wildernis."
13 En zegt tot het volk: "Het moet niet zo zijn dat jullie vrezen! Stelt je op en ziet de redding van JAHWEH, die Hij voor jullie vandaag zal doen. Want wat jullie vandaag zien, de naren, jullie zullen hen niet meer zien tot aan de aion.
14 JAHWEH, Hij vecht voor jullie. En jullie? Jullie houden je stil."
15 En JAHWEH zegt tot : "Wat schreeuwen jullie tot Mij? Spreek tot de zonen van en zij reizen.
16 En jij, hef jouw herderstaf op en strek jouw hand uit over de zee en splijt hem! En de zonen van komen binnen, midden in de zee, in het droge.
17 En Ik, aanschouw Mij!, Ik maak het hart van de naren standvastig en zij komen achter hen aan. En Ik word verheerlijkt in en in heel zijn strijdmacht, in zijn strijdwagen en in zijn ruiters.
18 En de naren zullen weten dat Ik JAHWEH ben, wanneer Ik verheerlijkt word in , in zijn strijdwagen en in zijn ruiters."
19 En de boodschapper van de Elohim, die gaat vóór het legerkamp van , reist en hij gaat achter hen aan. En de kolom van de wolk reist van voor hen weg en hij staat achter hen,
20 en hij komt tussen het legerkamp van en het legerkamp van . En de wolk komt en de duisternis, en hij verlicht de nacht. En deze kwam niet dichterbij tot deze, heel de nacht.
21 En strekt zijn hand uit over de zee. En JAHWEH doet een sterke oostenwind over de zee gaan, heel de nacht. En Hij plaatst de zee tot het droge en de wateren worden gespleten.
22 En de zonen van komen in het midden van de zee in het droge. En de wateren waren voor hen een muur, aan hun rechterkant en aan hun linkerkant.
23 En de naren achtervolgen en zij komen achter hen aan, alle paarden van , zijn strijdwagen en zijn ruiters, tot in het midden van de zee.
24 En het gebeurt in de nachtwake van de ochtend en JAHWEH staart naar het legerkamp van in de kolom van vuur en de wolk, en Hij brengt het legerkamp van in verwarring.
25 En Hij doet de wielen van zijn strijdwagens vastlopen en Hij doet hen voortdrijven in zwaarte. En de naren zeggen: "Ik vlucht van voor het gezicht van , want JAHWEH vecht voor hen in ."
26 En JAHWEH zegt tot : "Strek jouw hand uit over de zee en de wateren keren terug over , over zijn strijdwagen en over zijn ruiters."
27 En strekt zijn hand uit over de zee en de zee keert bij de ochtend terug naar haar welgevestigde niveau en de naren vluchtten toen ze haar ontmoetten. En JAHWEH schudt de naren af in het midden van de zee.
28 En de wateren keren terug en zij bedekken de strijdwagen en de ruiters van de gehele strijdmacht van , die achter hen in de zee gingen. Niet één van hen bleef over.
29 En de zonen van gingen in het droge in het midden van de zee; en de wateren waren voor hen een muur, aan hun rechterkant en aan hun linkerkant.
30 En JAHWEH redt in die dag uit de hand van . En ziet de naren dood op de oever van de zee.
31 En ziet de grote hand waarmee JAHWEH deed tegen . En het volk vreest JAHWEH en zij geloven in JAHWEH en in , Zijn dienaar.
Terug naar de indexpagina
Naar Exodus 15
|
|