|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En JAHWEH zegt tot : "Ga naar en spreek tot hem: 'Zo zegt JAHWEH, Elohim van de Hebreeën: 'Zend Mijn volk weg en zij zullen Mij dienen.'
2 Want indien jij weigert hen weg te zenden en jij nog aan hen vasthoudt,
3 aanschouw!, de hand van JAHWEH komt in jouw vee dat in het veld is, in de paarden, in de ezels, in de kamelen, in het grootvee en in het kleinvee, een uitermate zware pest.
4 En JAHWEH maakt onderscheid tussen het vee van Israël en het vee van . Niets van de zonen van Israël zal sterven."
5 En JAHWEH maakt een afgesproken tijd, zeggend: "Morgen zal JAHWEH deze zaak in het land doen."
6 En JAHWEH doet deze zaak in de volgende dag en alle vee van de naren sterft. En van het vee van de zonen van Israël stierf er niet één.
7 En zond, en aanschouw!, van het vee van Israël stierf er niet één. En het hart verhardde en hij zond het volk niet weg.
8 En JAHWEH zegt tot en tot : "Neemt jullie beide handen vol ongebluste kalk van de kalkoven, en , zal het hemelwaarts sprenkelen voor de ogen van ,
9 en het wordt tot poeder over heel het land van . En het is op de mens en op het beest tot steenpuist, uitbottende puisten, in heel het land van ."
10 En zij nemen ongebluste kalk van de kalkoven en zij staan voor het gezicht van . En sprenkelt het naar de hemelen en het wordt als tot steenpuisten, uitbottende puisten in de mens en in het beest.
11 En de geleerden waren niet in staat voor het gezicht van te staan, vanwege het gezicht van de steenpuisten, want de steenpuist kwam over de geleerden en over alle naren.
12 En JAHWEH maakt het hart van standvastig en hij luisterde niet naar hen, zoals JAHWEH tot sprak.
13 En JAHWEH zegt tot : "Sta vroeg in de ochtend op en stel jezelf op voor het gezicht van en zeg tot hem: 'Zo zegt JAHWEH, Elohim van de Hebreeën, zend Mijn volk weg en zij zullen Mij dienen!
14 Want deze keer zal Ik al mijn plagen op jouw hart zenden en op jouw dienaren en op jouw volk, opdat jij weet dat er in de gehele aarde geen is zoals Ik.
15 Want nu zend Ik Mijn hand en sla Ik jou en jouw volk met de pest, en jij wordt onderdrukt vanaf de aarde.
16 Niettemin, vanwege dit doe Ik jou staan, om jou Mijn energie te laten zien en opdat verhalen over Mijn Naam over heel de aarde verteld worden.
17 Nog hoop jij je op tegen Mijn volk, zodat jij hen niet weg zendt.
18 Aanschouw! Ik zal morgen, om deze tijd, uitermate zware hagel doen regenen, zoals die niet in voorkwam vanaf de dag dat ze gefundeerd werd tot aan nu.
19 En nu, zend!, breng jouw vee in een sterke schuilplaats en al wat van jou is in het veld, elke mens en ieder beest dat in het veld gevonden wordt. Als ze niet verzameld worden bij het huis en de hagel daalt op hen neer, dan sterven ze.'"
20 Wie van de dienaren van het woord van JAHWEH vreest, doet zijn dienaren en zijn vee vluchten naar de huizen.
21 En wie zijn hart niet plaatst op het woord van JAHWEH, laat zijn dienaren en zijn vee in het veld.
22 En JAHWEH zegt tot : "Strek jouw hand uit naar de hemelen en er zal hagel komen in heel het land van , op de mens en op het beest en op al het kruid van het veld in het land van ."
23 En strekt zijn herderstaf uit naar de hemelen en JAHWEH geeft geluiden en hagel, en er gaat vuur in de richting van de aarde en JAHWEH doet hagel regenen op het land van .
24 En er komt hagel, en vuur pakt zichzelf vast in het midden van de hagel, uitermate zwaar, zoals het niet was in heel het land van sinds het tot een natie werd.
25 En de hagel sloeg, in heel het land van , alles neer wat in het veld was, van mens tot beest. En al het kruid van het veld sloeg de hagel, en elke boom van het veld brak hij.
26 Maar in het land van , daar waar de zonen van Israël waren, was de hagel niet.
27 En zendt en hij roept om en om , en hij zegt tot hen: "Ik zondigde ditmaal tegen JAHWEH, de Rechtvaardige, en ik en mijn volk zijn de slechten.
28 Verzoekt dringend tot JAHWEH, want de geluiden van JAHWEH en de hagel zijn genoeg. En ik zal jullie wegzenden en jullie gaan niet voort met staan."
29 En zegt tot hem: "Als ik uitga uit de stad zal ik mijn handpalmen uitspreiden naar JAHWEH. De geluiden zullen halt houden en de hagel zal er niet meer zijn, opdat u weet dat de aarde van JAHWEH is.
30 En u en uw dienaren, ik weet dat jullie nog niet vrezen voor het aangezicht van JAHWEH Elohim."
31 En het vlas en de gerst werd neergeslagen, want de gerst had bestoven aren en de vlas was in de knop.
32 En de tarwe en de spelt werden niet neergeslagen, want zij waren in de halm *1).
33 En vertrok van bij , uit de stad, en hij spreidde zijn handpalmen uit naar JAHWEH en de geluiden houden halt en de hagel en de regen werden niet meer uitgegoten in de richting van de aarde.
34 En ziet dat de regen en de hagel en de geluiden opgehouden zijn en hij gaat voort met zondigen. En hij verhardt zijn hart en dat van zijn dienaren.
35 En het hart van is standvastig en hij zendt de zonen van Israël niet weg, zoals JAHWEH sprak door de hand van .
1) In de halm - nog niet rijp.
Terug naar de indexpagina
Naar Exodus 10
|
|