Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Ezechiël
Het boek Ezechiël is waarschijnlijk geschreven
tussen 593 en 565 voor Christus,
tijdens de Babylonische ballingschap van de Joden.

Hoofdstuk 4

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 En jij, zoon van de mens, neem voor jouzelf een baksteen en leg die voor jouw aangezicht en teken op haar de stad JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter.
2 En maak een belegering tegen haar en bouw tegen haar een belegeringswal, en giet tegen haar een aarden wal en maak legerkampen tegen haar en plaats stormrammen tegen haar, rondom.
3 En jij, neem voor jou een koekepan van ijzer en maak daarvan een zijwand van ijzer, tussen jou en tussen de stad, en vestig jouw aangezicht tegen haar, zodat ze onder belegering komt en beleger tegen haar. Het is een teken voor het huis van IsraëlIsraël = strijder van God.
4 En jij, ga liggen op jouw linkerzijde en plaats de verdorvenheid van het huis van IsraëlIsraël = strijder van God er op. Het getal van de dagen dat jij er op ligt zal jij hun verdorvenheid dragen.
5 En Ik, Ik geef aan jou de jaren van hun verdorvenheid naar het getal van de dagen, drie honderd en negentig dagen, en draag de verdorvenheid van het huis van IsraëlIsraël = strijder van God.
6 En jij beëindigt deze dagen. En jij, lig, als tweede periode, neer op jouw rechterzijde en draag de verdorvenheid van het huis van JudaJuda = lof, veertig dagen, een dag voor het jaar; een dag voor het jaar geef Ik het aan jou.
7 En voor de belegering van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter zal jij je vestigen met jouw ontblote arm en jij profeteert tegen haar.
8 En aanschouw, Ik zal touwen op jou geven en jij je zal niet van jouw zijde naar jouw zijde keren, totdat de dagen van jouw belegering beëindigd zijn.
9 En jij, neem voor jezelf tarwe en gerst en bonen en linzen en gierst en spelt, en doe ze in één vat, en maak ze voor jou tot brood. Het getal van de dagen dat jij op jouw zijde ligt, drie honderd en negentig dagen, zal jij het eten.
10 En jouw voedsel dat jij zal eten weegt twintig shekels per dag. Van tijd tot tijd zal jij het eten.
11 En jij zal water drinken in de hoeveelheid van een zesde van de hin; van tijd tot tijd zal jij drinken.
12 Als een broodkoek van gerst zal jij het eten en jij zal die tot koeken bakken op haar houtskoolvuur, op drollen van menselijke uitwerpselen, voor hun ogen.
13 En JAHWEH zei: Zo zullen de zonen van IsraëlIsraël = strijder van God hun brood eten, onrein, onder de naties waarheen Ik hen zal verdrijven.
14 En ik zei: Ach, mijn Heer JAHWEH, aanschouw, mijn ziel is niet verontreinigd en een kadaver en een in stukken gescheurd dier at ik niet vanaf mijn jeugd, tot aan nu. En vlees van kwalijkheid kwam niet in mijn mond.
15 En Hij zei tot mij: Zie, Ik geef jou mestplakken van het grootvee, in plaats van drollen van de mens. En jij maakt jouw brood op hen.
16 En Hij zei tot mij: Zoon van de mens, aanschouw, Ik breek de staf van brood in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en zij zullen brood eten naar gewicht en met ongerustheid en zij zullen water drinken in hoeveelheid. En in troosteloosheid zullen zij drinken,
17 zodat zij aan brood en water gebrek hebben en zij ontzet zullen zijn, een ieder met zijn broeder; en zij zijn verrot in hun verdorvenheid.

Terug naar de indexpagina
Naar Ezechiël 5
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.