Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Ezechiël
Het boek Ezechiël is waarschijnlijk geschreven tussen 593 en 565 voor Christus, tijdens de Babylonische ballingschap van de Joden.
Hoofdstuk 44
|
|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 En hij bracht mij weg naar de weg van de buitenste poort van het heiligdom, die naar het oosten gekeerd is. En hij was gesloten.
2 En JAHWEH zei tot mij: Deze poort zal gesloten blijven. Hij zal niet geopend worden en niemand zal er door binnen komen, want JAHWEH, Elohim van , kwam er door en hij werd gesloten.
3 De vorst, de vorst, hij zal er in zitten, om te eten van het brood voor het aangezicht van JAHWEH. Vanaf de weg van de gewelfde voorhal van de poort zal hij binnen komen en vanaf zijn weg zal hij uit gaan.
4 En hij bracht mij, via de weg van de poort van het noorden, voor het aangezicht van het huis. En ik zag, en aanschouw, de heerlijkheid van JAHWEH vulde het huis van JAHWEH. En ik viel op mijn aangezicht.
5 En JAHWEH zei tot mij: Zoon van de mens, plaats jouw hart en zie met jouw ogen en hoor met jouw oren alles wat Ik met jou spreek over alle statuten van het huis van JAHWEH en over al zijn wetten, en plaats jouw hart op de ingang van het huis, met alle uitgangen van het heiligdom.
6 En zeg tot de rebellie, tot het huis van : Zo zegt mijn Heer JAHWEH: Genoeg met jullie, met al jullie afschuwelijkheden, huis van ,
7 wanneer jullie zonen van een uitheemse brengen, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van vlees, om te zijn in Mijn heiligdom, om dat te ontwijden, Mijn huis, wanneer jullie Mijn brood naderbij brengen, vet en bloed, en zij door al jullie afschuwelijkheden Mijn verbond annuleren.
8 En jullie onderhielden niet de opdracht van Mijn heilige dingen, maar jullie plaatsten voor jullie tot onderhouders van Mijn opdracht in Mijn heiligdom.
9 Zo zegt mijn Heer JAHWEH: Elke zoon van een uitheemse, onbesneden van hart en onbesneden van vlees, zal niet komen tot Mijn heiligdom, elke zoon van een uitheemse die te midden is van de zonen van ,
10 maar veeleer de Levieten, die ver van Mij waren, toen afdwaalde; die van achter Mij afdwaalden, achter hun drollenafgoden aan. En zij zullen hun verdorvenheid dragen.
11 En zij zullen dienstverrichters in Mijn heiligdom zijn, opzichters voor de poorten van het huis en dienstverrichters voor het huis. Zij, zij zullen het opstijgoffer slachten en het slachtoffer voor het volk, en zij, zij zullen voor hun aangezichten staan om voor hen dienst te verrichten.
12 Omdat zij voor hen dienst verrichtten en voor het aangezicht van hun drollenafgoden en zij voor het huis van tot struikelblok werden, vanwege dit hief Ik Mijn hand tegen hen op, zegt mijn Heer JAHWEH met nadruk, en zij zullen hun verdorvenheid dragen.
13 En zij zullen niet dichtbij Mij komen om als priester voor Mij te dienen en om dichtbij enige van Mijn heilige dingen te komen, tot de heiligheden van de heiligheden. Zij dragen hun schaamrood en hun afschuwelijkheden die zij deden.
14 En Ik maak hen onderhouders van de opdracht van het huis, voor alle dienst er van en voor alles wat er in gedaan moet worden.
15 En de priesters, de Levieten, zonen van , die de opdracht van Mijn heiligdom onderhielden toen de zonen van van Mij afdwaalden, zij, zij zullen tot Mij naderbij komen om voor Mij dienst te verrichten en zij zullen voor Mijn aangezicht staan om aan Mij vet en bloed naderbij te brengen, zegt mijn Heer JAHWEH met nadruk.
16 Zij, zij zullen naar Mijn heiligdom komen en zij, zij zullen naderen tot Mijn tafel om voor Mij dienst te verrichten en zij zullen Mijn opdracht onderhouden.
17 En het zal zijn wanneer zij tot de poorten van de binnenste hof komen, dat zij gekleed zullen zijn in kledingstukken van vlas en er zal geen wol aan hen zijn wanneer zij dienst verrichten in de poorten van de binnenste hof en in het huis.
18 Prachtige tulbanden van vlas zullen op hun hoofd zijn en korte broeken van vlas zullen om hun taille zijn. Zij zullen zich niet omgorden in het zweet.
19 En bij hun uit gaan naar de buitenste hof, naar de buitenste hof naar het volk, zullen zij hun kledingstukken afstropen waarin zij dienst verichtten en zij laten die achter in de vertrekken van de heiligheid; en zij doen andere kledingstukken aan, en zij zullen het volk niet heilig maken in hun kledingstukken.
20 En hun hoofd zullen zij niet kaalscheren, noch zullen zij hun haarlok laten groeien, zij zullen zeker hun hoofden kortknippen.
21 En geen enkele priester zal wijn drinken wanneer zij naar de binnenste hof komen.
22 En een weduwe en een uitgedrevene zullen zij niet voor zichzelf tot vrouwen nemen, maar veeleer maagden uit het zaad van het huis van . Maar de weduwe die weduwe werd van een priester, haar zullen zij nemen.
23 En Mijn volk zullen zij onderrichten tussen heiligheid en ongewijdheid en tussen onrein en rein zullen zij hen bekendmaken.
24 En bij twist zullen zij staan, rechtsprekend naar Mijn verordeningen, wanneer zij hem beoordelen. En Mijn wetten en Mijn statuten zullen zij in acht nemen op al Mijn afgesproken tijden en Mijn sabbatten zullen zij heiligen.
25 En tot een dode mens zal hij niet komen, waardoor hij verontreinigd zou worden. Alleen voor vader en voor moeder en voor zoon en voor dochter en voor een broeder en voor een zus die geen man had, zullen zij zichzelf verontreinigen.
26 En na zijn reiniging zal hij zeven dagen voor zich nummeren.
27 En in de dag van zijn komen tot de heilige plaats, tot de binnenste hof, om dienst te verrichten in de heilige plaats, zal hij zijn zonde-offer naderbij brengen, zegt mijn Heer JAHWEH met nadruk.
28 En het zal voor hen tot lotbezit worden; Ik ben hun Lotbezit en jullie zullen aan hen geen grondbezit geven in . Ik ben hun Lotbezit.
29 Het erkenningsoffer en het zonde-offer en het schuldoffer, zij, zij zullen ze eten; en elk gewijd ding in zal van hen worden.
30 En het eerste van alle eerste vruchten van alles, en elk hefoffer van alles, van al jullie hefoffers, zal voor de priesters zijn. En het eerste van jullie grove meel zullen jullie aan de priesters geven, opdat er zegen op jouw huis zal rusten.
31 Van enig kadaver en van een in stukken gescheurd dier, van de vogel en van het beest, zullen de priesters niet eten.
Terug naar de indexpagina
Naar Ezechiël 45
|
|
© www.schriftwoord.nl U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.
|