Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Ezechiël
Het boek Ezechiël is waarschijnlijk geschreven tussen 593 en 565 voor Christus, tijdens de Babylonische ballingschap van de Joden.
Hoofdstuk 46
|
|
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam dan ziet u de betekenis)
1 Zo zegt mijn Heer JAHWEH: De poort van de binnenste hof, die gekeerd is naar het oosten, zal de zes dagen van de werkzaamheid gesloten zijn en in de dag van de sabbat zal hij geopend worden en in de dag van de nieuwe maan zal hij geopend worden.
2 En de vorst zal komen via de weg van de gewelfde voorhal van de buitenste poort en hij zal staan aan de deurpost van de poort. En de priesters doen zijn opstijgoffer en zijn vrede-offers. En hij zal aanbidden op de dorpel van de poort en hij zal weggaan. En de poort zal niet gesloten worden tot aan de avond.
3 En het volk van het land zal tot het aangezicht van JAHWEH aanbidden in het portaal van die poort in de sabbatten en in de nieuwe manen.
4 En het opstijgoffer dat de vorst aan JAHWEH zal doen naderen in de dag van de sabbat is zes onberispelijke mannetjes lammeren en een onberispelijke ram,
5 en een erkenningsoffer van een efa per ram, en voor de mannetjes lammeren is het erkenningsoffer de gave van zijn hand en een hin olie per efa.
6 En in de dag van de nieuwe maan is het een jonge stier, zoon van het grootvee, onberispelijk, en zes mannetjes lammeren en een ram. Onberispelijken zullen zij zijn.
7 En een efa voor de jonge stier en een efa voor de ram doet hij voor het erkenningsoffer; en voor de mannetjes lammeren zoals zijn hand veroorlooft en een hin olie per efa.
8 En wanneer de vorst binnen komt, zal hij komen via de weg van de gewelfde voorhal van de poort en via die weg zal hij uitgaan.
9 En wanneer het volk binnen komt voor het aangezicht van JAHWEH bij de afgesproken tijden, wie komt via de weg van de poort van het noorden, om te aanbidden, zal uit gaan via de weg van de poort van het zuiden. En wie komt via de weg van de poort van het zuiden, zal uit gaan via de weg van de poort van het noorden. Hij zal niet terugkeren via de weg van de poort waardoor hij binnen kwam, want via de tegenover hem liggende zal hij uit gaan.
10 Wanneer zij binnen komen zal de vorst in hun midden komen; en bij hun uitgaan zal hij uitgaan.
11 En bij de feestvieringen en bij de afgesproken samenkomsten zal het erkenningsoffer een efa zijn voor de jonge stier en een efa voor de ram, en voor de mannetjes lammeren een gave van zijn hand; en olie, een hin per efa.
12 En wanneer de vorst een vrijwillig offer, een opstijgoffer zal doen, of vrede-offers, een vrijwillig offer voor JAHWEH, dan opent hij voor zich de poort die gekeerd is naar het oosten, en hij doet zijn opstijgoffer en zijn vrede-offers, zoals hij doet in de dag van de sabbat. En hij zal uitgaan en hij sluit de poort nadat hij is uitgegaan.
13 En een mannetjes lam, zoon van zijn jaar, onberispelijk, zal jij doen, een dagelijks opstijgoffer voor JAHWEH. Ochtend na ochtend zal jij het doen.
14 En een erkenningsoffer zal jij er bij doen, ochtend na ochtend, een zesde van de efa en een derde hin olie, om het fijne meel te bevochtigen. Het is een erkenningsoffer aan JAHWEH, statuten van de aion, voortdurend.
15 En zij zullen het mannetjes lam en het erkenningsoffer en de olie doen, ochtend na ochtend, een voortdurend opstijgoffer.
16 Zo zegt mijn Heer JAHWEH: Wanneer de vorst aan iemand van zijn zonen een geschenk geeft uit zijn lotbezit, dan is het voor zijn zonen, het zal hun grondbezit zijn, tot lotbezit.
17 En wanneer hij een geschenk uit zijn lotbezit geeft aan een van zijn dienaren, dan wordt het van hem tot aan het jaar van de vrijheid en keert het terug naar de vorst. Ja, alleen zijn lotbezit van zijn zonen zal het hunne worden.
18 En de vorst zal niet nemen van het lotbezit van het volk, om hen vanaf hun lotbezit te tiranniseren. Vanaf zijn lotbezit zal hij lotbezittingen geven aan zijn zonen, opdat Mijn volk niet verstrooid zal worden van hun grondbezit.
19 En hij bracht mij in de ingang die is op de flank van de poort, naar de vertrekken van de heiligheid voor de priesters, die naar het noorden gekeerd zijn, en aanschouw, daar was een plaats in de flanken, naar het westen.
20 En hij zei tot mij: Dit is de plaats waar de priesters het schuldoffer en het zonde-offer zullen koken, waar zij het erkenningsoffer zullen bakken, zodat zij het niet naar de buitenste hof doen uitgaan, het volk heiligend.
21 En hij deed mij uitgaan naar de buitenste hof en hij deed mij passeren naar de vier uitgehakte hoeken van de hof, en aanschouw, er was een hof in de uitgehakte hoek van de hof, een hof in elke uitgehakte hoek van de hof.
22 In de vier uitgehakte hoeken van de hof waren rokende hoven; veertig cubits lang en dertig breed. De vier uitgehakte hoeken waren één van afmeting.
23 En in hen was een rij stenen, rondom, voor die vier, en kookplaatsen, gemaakt vanaf beneden de rijen, rondom.
24 En hij zei tot mij: Deze zijn de huizen van de koks, daar waar die de dienst van het huis verrichten het slachtoffer van het volk zullen koken.
Terug naar de indexpagina
Naar Ezechiël 47
|
|
© www.schriftwoord.nl U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.
|