|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En het gebeurt in die tijd dat afdaalt van zijn broeders en zijn tent spant bij een Adullamitische man, en zijn naam is .
2 En ziet daar de dochter van een Kanaänitische man, en zijn naam is . En hij neemt haar en hij komt tot haar.
3 En zij wordt zwanger en zij baart een zoon, en hij noemt zijn naam .
4 En zij wordt opnieuw zwanger en zij baart een zoon, en hij noemt zijn naam .
5 En zij gaat nog verder en zij baart een zoon, en zij noemt zijn naam . En zij was in toen zij hem baarde.
6 En neemt een vrouw voor , zijn eerstgeborene, en haar naam is .
7 En , de eerstgeborene van , is kwaad in de ogen van JAHWEH. En JAHWEH doet hem sterven.
8 En zegt tot : "Kom tot de vrouw van jouw broeder en verricht het zwagerhuwelijk met haar en doe zaad voor jouw broeder opstaan."
9 En weet dat het zaad niet voor hem zal zijn. En het gebeurt, toen hij tot de vrouw van zijn broeder kwam, dat hij verspilde naar de aarde, om zo geen zaad te geven aan zijn broeder.
10 En het was kwaad in de ogen van JAHWEH wat hij deed, en Hij doet ook hem sterven.
11 En zegt tot , zijn schoondochter: "Woon als weduwe in het huis van jouw vader, totdat , mijn zoon, groot is, opdat," zei hij, "ook hij niet sterft zoals zijn broeders." En gaat en zij woont in het huis van haar vader.
12 En de dagen zijn veel en de dochter van , de vrouw van , sterft. En wordt getroost. En hij gaat op naar de scheerders van zijn kleinvee, hij en , zijn naaste, de Adullamiet, in de richting van .
13 En aan wordt verteld, zeggend: "Aanschouw! Jouw schoonvader gaat op in de richting van om zijn kleinvee te scheren."
14 En zij neemt de kleding van haar weduwschap van zich weg en zij bedekt zich met een sluier, en zij tooit zich. En ze zit in de opening van , dat op de weg in de richting van is, want zij zag dat groot was en zij niet als vrouw aan hem was gegeven.
15 En ziet haar en hij rekent haar tot een prostituee, want zij bedekte haar gezicht.
16 En hij buigt af tot haar op de weg en hij zegt: "Verleen, alstublieft, dat ik tot jou kom." Want hij wist niet dat zij zijn schoondochter was. En zij zegt: "Wat geeft u mij dat u tot mij komt?"
17 En hij zegt: "Ik zend een bokje van de geiten van het kleinvee." En zij zegt: "Indien u mij borg geeft totdat u zendt."
18 En hij zegt: "Wat is de borg die ik jou zal geven?" En zij zegt: "Uw zegel en uw snoer en de herdersstaf die in uw hand is." En hij geeft die aan haar en hij komt tot haar. En zij wordt zwanger van hem.
19 En zij staat op en zij gaat weg. En zij neemt haar sluier van haar weg en zij doet de kledingstukken van haar weduwschap aan.
20 En zendt haar het bokje van de geiten door de hand van zijn naaste, de Adullamiet, om de borg uit de hand van de vrouw te nemen. En hij vond haar niet.
21 En hij vraagt mannen van haar plaats, zeggend: "Waar is zij, de heiligdom-prostituee, in , op de weg?" En zij zeggen: "In deze plaats is geen heiligdom-prostituee."
22 En hij keert terug naar en hij zegt: "Ik vond haar niet en ook zeiden de mannen van de plaats dat er in deze plaats geen heiligdom-prostituee is."
23 En zegt: "Ze zal het aannemen, opdat wij niet veracht worden! Aanschouw, ik zond dit bokje en jij vond haar niet!"
24 En het gebeurt dat na drie maanden aan verteld wordt, zeggend: ", jouw schoondochter, bedreef ontucht en aanschouw, ze is ook nog zwanger door het ontucht plegen." En zegt: "Doem haar uitgaan en zij wordt verbrand!"
25 En zij, naar buiten gebracht zijnde, zendt naar haar schoonvader, zeggend: "Door de man van wie deze zijn ben ik zwanger!" En zij zegt: "Identificeer, alstublieft, van wie de zegelring en het snoer en deze herdersstaf zijn."
26 En herkent ze en hij zegt: "Zij is rechtvaardiger dan ik, omdat ik haar niet aan , mijn zoon, gaf." En hij ging niet nog verder met haar te kennen.
27 En het is de tijd van haar baren en aanschouw, er is een tweeling in haar buik.
28 En het gebeurt dat zij baart en hij zijn hand uit steekt. En de vroedvrouw neemt hem en zij bindt om zijn hand een scharlaken draad, zeggend: "Deze ging eerst uit."
29 En het gebeurt dat hij zijn hand terugtrekt. En aanschouw! Zijn broeder gaat uit en zij zegt: "Wat? Jij brak door! Op jou is de doorbraak!" En men noemt zijn naam .
30 En daarna ging zijn broeder uit, die om zijn hand de scharlaken draad had. En men noemt zijn naam .
Terug naar de indexpagina
Naar Genesis 39
|
|