|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En ziet dat er in graanvoedsel is. En zegt tot zijn zonen: "Waarom zien jullie elkaar aan?"
2 En hij zegt: "Aanschouw! Ik hoor dat er in graanvoedsel is. Daalt daarheen af en koopt daar voor ons aan, en wij zullen leven en wij zullen niet sterven."
3 En tien broeders van dalen af om koren uit aan te kopen.
4 En Benjamin, broeder van , zendt niet met zijn broeders, want hij zei: "Anders overkomt ook hem een ongeluk."
5 En de zonen van komen om aan te kopen te midden van hen die komen, want de hongersnood was in het land van .
6 En , hij had de autoriteit over het land. Hij is de in het klein verkoper aan al het volk van het land. En de broeders van komen en zij buigen zich neer voor hem, neusgaten naar de aarde gericht.
7 En ziet zijn broeders en hij herkent hen. En hij houdt zich onherkenbaar voor hen en hij spreekt hard met hen. En hij zegt tot hen: "Van waar komen jullie?" En zij zeggen: "Uit het land van , om voedsel aan te kopen."
8 En herkent zijn broeders, maar zij herkennen hem niet.
9 En herinnert zich de dromen die hij over hen droomde. En hij zegt tot hen: "Jullie zijn spionnen! Jullie kwamen om de naaktheid van het land te zien!"
10 En zij zeggen tot hem: "Nee, mijn heer! Uw dienaren kwamen om voedsel aan te kopen.
11 Wij allen zijn zoon van één man. Wij zijn rechtuit. Uw dienaren zijn geen spionnen.
12 En hij zegt tot hen: "Nee, want jullie kwamen om de naaktheid van het land te zien!"
13 En zij zeggen: "Uw dienaren waren twaalf broeders, zonen van één man, in het land van . En aanschouw! De kleine is vandaag bij onze vader en één is er niet."
14 En zegt tot hen: "Het is zoals ik tot jullie sprak, zeggend: 'Jullie zijn spionnen!'
15 Hiermee zullen jullie getoetst worden: Zo waar leeft! Jullie zullen niet weggaan van hier, behalve alleen wanneer de kleine broer van jullie hierheen komt!
16 Zendt één van jullie en hij zal jullie broeder nemen. En jullie worden gebonden. En jullie woorden zullen getoetst worden of de waarheid met jullie is. En indien niet, zo waar leeft!, dan zijn jullie spionnen!"
17 En hij laat hen verzamelen bij de bewaring, drie dagen.
18 En zegt tot hen in de derde dag: "Doem dit en leeft! Ik vrees de Elohim.
19 Indien jullie rechtuit zijn, wordt één van jullie broeders in het huis van jullie bewaring gebonden. En jullie? Gaat! Brengt het graanvoedsel van de hongersnood voor jullie huizen.
20 En jullie brengen jullie broer, de kleine, bij mij. En jullie woorden worden geverifieerd en jullie zullen niet sterven." En zo doen zij.
21 En zij zeggen, elk tot zijn broeder: "Waarlijk, wij zijn schuldigen vanwege onze broeder, van wie wij de benauwdheid van zijn ziel zagen in zijn smeken tot ons. En wij luisterden niet. Daarom komt nu deze benauwdheid over ons."
22 En antwoordt hen, zeggend: "Zei ik niet tot jullie, zeggend: 'Het moet niet zo zijn dat jullie zondigen tegen de jongen!' En jullie luisterden niet! En aanschouw! Ook wordt zijn bloed opgeëist!"
23 En zij wisten niet dat het verstaat, want de tolk was tussen hen.
24 En hij keert zich om, van hen af, en hij huilt. En hij keert terug tot hen en hij spreekt tot hen. En hij neemt van hen en hij bindt hem voor hun ogen.
25 En geeft instructie en zij vullen hun vaten met koren. En zij doen hun zilverstukken terugkeren, elke man in zijn zak. En zij geven hen proviand voor onderweg. En zo doet hij met hen.
26 En zij heffen hun graanvoedsel op hun ezels en zij gaan van daar.
27 En de ene opent zijn zak om zijn ezel voer te geven in de overnachtingsplaats, en hij ziet zijn zilver. En aanschouw! Het is in de mond van zijn tas.
28 En hij zegt tot zijn broeders: "Mijn zilver werd teruggebracht, en aanschouw ook!, het is in mijn tas!" En hun hart gaat uit van hen en zij beven, elk zeggend tot zijn broeder: "Wat is dit dat Elohim aan ons doet?"
29 En zij komen bij , hun vader, in het land van , en zij vertellen hem alles wat hen overkomen was, zeggend:
30 "De man, de heermv van het land, sprak hard met ons, en hij hield ons voor spionnen van het land.
31 En wij zeiden tot hem: "Wij zijn rechtuit! Wij zijn geen spionnen.
32 Wij zijn twaalf broeders, zonen van onze vader. Één is er niet en de kleine is vandaag bij onze vader, in het land van .
33 En de man, de heermv van het land, zei tot ons: 'Hierdoor zal ik weten dat jullie rechtuit zijn. Laat jullie broeder, de ene, bij mij achter, en neemt voor de hongersnood van jullie huizen en gaat!
34 En brengt jullie broeder, de kleine, bij mij. Dan zal ik weten dat jullie geen spionnen zijn en dat jullie rechtuit zijn. Jullie broeder zal ik aan jullie geven en in het land zullen jullie kooplieden zijn.'"
35 En het gebeurt als zij hun zakken leegden, aanschouw!, de buidel van zijn zilver van ieder is in zijn zak. En zij zien hun buidels van hun zilverstukken, zij en hun vader. En zij vrezen.
36 En , hun vader, zegt tot hen: "Jullie beroven mij van kinderen! is er niet en is er niet, en jullie willen nemen! Al deze dingen komen over mij!"
37 En spreekt tot zijn vader, zeggend: "Twee van mijn zonen zult u ter dood brengen indien ik hem niet aan u breng! Geef hem op mijn hand en ik breng hem bij u terug!"
38 En hij zegt: "Mijn zoon daalt niet af met jullie, want zijn broeder is dood en alleen hij blijft over. En als hem een ongeluk overkomt op de weg waarop jullie zullen gaan, dan doen jullie mijn grijze haar in kwelling naar het dodenrijk neerdalen."
Terug naar de indexpagina
Naar Genesis 43
|
|