|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En komt en hij vertelt , en hij zegt: "Mijn vader en mijn broeders en hun kleinvee en hun grootvee en al wat van hen is, kwamen van het land van . En aanschouw! hen in het land van ."
2 En van de totaliteit van zijn broeders nam hij vijf mannen en hij stelt hen voor het aangezicht van .
3 En zegt tot zijn broeders: "Wat zijn jullie werkzaamheden?" En zij zeggen tot : "Uw dienaren zijn herders van het kleinvee, zowel wij als onze vaders."
4 En zij zeggen tot : "Wij kwamen om tijdelijk te wonen in het land, omdat er geen weideplaats is voor het kleinvee dat van uw dienaren is. Want de hongersnood is zwaar in het land van . En nu, alstublieft, zullen uw dienaren wonen in het land van ."
5 En zegt tot , zeggend: "Jouw vader en jouw broeders kwamen tot jou.
6 Het land van is voor jouw aangezicht. Doe ze wonen in het goede van het land. Jouw vader en jouw broeders zullen wonen in het land van . En indien jij weet dat er onder hen mannen van bekwaamheid zijn, plaats die dan als oversten over het vee dat van mij is."
7 En brengt , zijn vader, en hij doet hem staan voor het aangezicht van . En zegent .
8 En zegt tot : "Wat zijn de dagen van jaren van uw levenmv?"
9 En zegt tot : "De dagen van jaren van mijn tijdelijk verblijfmv zijn honderd en dertig jaren. Weinig en kwaad zijn de dagen van mijn leven en zij halen niet de dagen van jaren van levenmv van mijn voorvaders in de dagen van hun tijdelijk verblijfmv."
10 En zegent en hij gaat uit van voor .
11 En doet zijn vader en zijn broeders wonen en hij geeft aan hen grondbezit in het land van , in het goede van het land van , zoals hem instructie gaf.
12 En onderhoudt zijn vader en zijn broeders en heel het huis van zijn vader met brood overeenkomstig de peuter.
13 En er is geen brood in heel het land, want de hongersnood is uitermate zwaar. En het land van en het land van verkwijnt met het oog op de hongersnood.
14 En raapt al het zilver dat in het land van gevonden wordt en in het land van tegen graanvoedsel dat zij aankopen. En brengt het zilver naar het huis van .
15 En het zilver van het land en van het land komt ten einde en alle naren komen naar , zeggend: "Verleen ons brood! Want waarom zullen wij vóór u sterven? Want het zilver bereikt de limiet."
16 En zegt: "Verleent jullie veebezit en ik zal jullie geven naar jullie veebezit, indien het zilver de limiet bereikt."
17 En zij brengen hun veebezit naar . En geeft hen brood in plaats van de paarden en in plaats van het vee en van het kleinvee en in plaats van het vee van het grootvee en in plaats van de ezels. En hij dirigeert hen brood in plaats van al hun veebezit in dat jaar.
18 En dat jaar komt ten einde en zij komen tot hem in het tweede jaar en zij zeggen tot hem: "Wij onderdrukken niet voor mijn heer dat, aangezien het zilver ten einde kwam en de beesten van het veebezit aan mijn heer behoren, er voor het aangezicht van mijn heer niets over blijft dan alleen ons lichaam en onze grond.
19 Waarom sterven wij voor uw ogen, zowel wij als ook onze grond? Koop ons en ook onze grond tegen brood! En wij en onze grond zijn dienaren van . En geef zaad en wij zullen leven. Want wij zullen niet sterven en de grond wordt niet troosteloos gemaakt."
20 En koopt alle grond van voor , omdat elke man van de naren zijn veld verkocht, want de hongersnood hield vast over hen. En het land is van .
21 En het volk doet aan hem de steden overbrengen, vanaf het einde van het grondgebied van tot aan het einde daarvan.
22 Maar de grond van de priesters kocht hij niet, want er is een statutaire voorziening van voor de priesters. En zij aten hun statutaire voorziening, die aan hen gaf. Daarom verkochten zij hun grond niet.
23 En zegt tot het volk: "Aanschouw! Ik koop jullie en jullie grond vandaag voor . Zie! Hier is zaad voor jullie en jullie zaaien de grond!
24 En het gebeurt met de opbrengsten dat jullie een vijfde aan geven. En vier van de handen zullen voor jullie zijn, tot zaad voor het veld en voor jullie om te eten en voor wie in jullie huizen zijn en tot eten voor jullie peuter."
25 En zij zeggen: "U behoudt ons in het leven. Wij vinden genade in de ogen van mijn heer, en wij zijn dienaren voor ."
26 En plaatst dit tot statuut, tot aan deze dag, over de grond van : aan een vijfde. Maar de grond van de priesters, alleen die van hen, is niet voor .
27 En woont in het land van , in het land van . En zij hebben grondbezit in haar en zij zijn vruchtbaar en zij vermeerderen uitermate.
28 En leeft in het land van zeventien jaren. En de dagen van jaren van levenmv van worden honderd en zeven en veertig jaren.
29 En de dagen van om te sterven komen naderbij en hij roept om zijn zoon, om , en hij zegt tot hem: "Alstublieft, indien ik genade in jouw ogen vond, plaats alstublieft jouw hand onder mijn dij en doe vriendelijkheid met mij en trouw. Alstublieft! Het moet niet zo zijn dat jij mij in begraaft,
30 maar ik zal liggen bij mijn vaders. En draag mij uit en begraaf mij in hun graf." En hij zegt: "Ik zal doen naar uw woord."
31 En hij zegt: "Zweer tot mij!" En hij zweert tot hem. En buigt zich in aanbidding neer op het hoofd van de rustbank.
Terug naar de indexpagina
Naar Genesis 48
|
|