|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 Dan roept tot de ieten en tot de iet en tot de helft van het stamhuis van ,
2 en hij zegt tot hen: "Jullie namen alles in acht wat , dienaar van JAHWEH, jullie als instructie geeft en jullie luisterden naar mijn stem, naar alles wat ik jullie als instructie gaf.
3 Jullie verlieten jullie broeders niet, deze vele dagen tot aan deze dag, en jullie onderhielden de opdracht, de instructie van JAHWEH, jullie Elohim.
4 En nu gaf JAHWEH rust aan jullie broeders, zoals Hij tot hen sprak. En nu, wendt je om en gaat voor julliezelf naar jullie tenten, naar het land van jullie grondbezit, dat , dienaar van JAHWEH, aan jullie gaf, aan de overkant van de .
5 Maar neem uitermate de instructie in acht en de wet te doen, die , dienaar van JAHWEH, jullie als instructie gaf, om JAHWEH, jullie Elohim, lief te hebben en te gaan in al Zijn wegen en om Zijn instructies in acht te nemen en om Hem aan te kleven en Hem met heel jullie hart en met heel jullie ziel te dienen."
6 En zegent hen en hij zendt hen heen; en zij gaan naar hun tenten.
7 En aan de helft van de stam van gaf een lotdeel in de , en aan zijn andere helft gaf , met hun broeders aan de overkant van de , naar het westen; en bovendien, toen hen heen zond naar hun tenten, zegende hij hen.
8 En hij zegt tot hen, zeggend: "Keert met vele middelen terug naar jullie tenten, en met uitermate veel vee, met zilver en met goud en met koper en met ijzer en met uitermate veel gewaden; deelt de buit van jullie vijanden op met jullie broeders."
9 En zij keren terug. En de zonen van en de zonen van en de helft van de stam van gaan weg van de zonen van , vanaf , dat in het land van is, om te gaan naar het land van , naar het land van hun grondbezit, dat zij in haar bezaten op bevel van JAHWEH, door de hand van .
10 En zij komen bij de omstreken van de , die in het land van zijn; en zonen van en zonen van en de helft van de stam van , bouwen daar een altaar bij de , een groot altaar in aanzien.
11 En de zonen van horen het en zeggen: "Aanschouw! De zonen van en de zonen van en de helft van de stam van bouwden het altaar aan de voorkant van het land van , in de omstreken van de , aan de overkant van de zonen van ."
12 En de zonen van hoorden het en heel de vergadering van de zonen van komt samen bij , om tegen hen op te gaan met het leger.
13 En de zonen van zenden naar de zonen van en naar de zonen van en naar de helft van de stam van , naar het land van , , zoon van , de priester,
14 en tien vorsten waren met hem; één vorst, één vorst per huis van een vader, voor alle stamhuizen van , en elk is hoofd van het huis van hun vaders, voor de duizenden van .
15 En zij komen bij de zonen van , en bij de zonen van en bij de helft van de stam van , naar het land van , en zij spreken met hen, zeggend:
16 "Zo zei heel de vergadering van JAHWEH: Wat is deze krenking die jullie krenkten tegen de Elohim van , vandaag terugkerend van achter JAHWEH, om voor julliezelf een altaar te bouwen, en jullie vandaag tegen JAHWEH in opstand komen?
17 Is de verdorvenheid van voor ons iets kleins, waarvan wij ons tot aan deze dag niet reinigden, en de plaag is in de vergadering van JAHWEH?
18 En jullie, jullie keren vandaag terug van achter JAHWEH? En het is zo dat jullie, jullie vandaag in opstand komen tegen JAHWEH en morgen zal Hij driftig zijn tegen heel de vergadering van !
19 En ja, indien het land van jullie grondbezit onrein is, steekt dan voor jezelf over naar het land van het grondbezit van JAHWEH, waar de verblijfplaats van JAHWEH verblijft, en hebt daar grondbezit temidden van ons. Maar het moet niet zo zijn dat jullie in opstand komen tegen JAHWEH en het moet niet zo zijn dat jullie in opstand komen door het voor julliezelf bouwen van een altaar, afgezien van het altaar van JAHWEH, onze Elohim.
20 Krenkte , zoon van niet een krenking tegen het gedoemde en tegen heel de vergadering van kwam driftigheid! En hij was niet de enige die stierf in zijn verdorvenheid!"
21 En de zonen van en de zonen van en de helft van de stam van antwoorden en zij spreken met de hoofden van de duizenden van .
22 "De El van de elohim, JAHWEH, de El van de elohim, JAHWEH, Hij weet het en zal het weten indien wij in opstand handelen en indien het in krenking tegen JAHWEH is. Het moet niet zo zijn dat jullie ons deze dag redden,
23 omdat wij voor onszelf een altaar bouwen, wegkerend van achter JAHWEH en indien het is om daarop een opstijgoffer en een erkenningsoffer te doen opgaan en indien wij daarop slachtoffers van vredeoffers brengen, JAHWEH, Hij, Hij zal het zoeken.
24 En indien niet, deden wij dit vanuit ongerustheid over deze zaak, zeggend: Morgen zeggen jullie zonen tot onze zonen, zeggend: Wat is er met jullie en met JAHWEH, Elohim van ?
25 En JAHWEH gaf een grens tussen ons, zonen van en zonen van , en tussen jullie: de . Jullie hebben geen portie in JAHWEH, en jullie zonen doen onze zonen ophouden, zodat zij JAHWEH niet vrezen.
26 En wij zeggen: Alstublieft, laat ons voor ons het altaar bouwen, niet tot opstijgoffer en niet tot slachtoffer,
27 want het is een getuigenis tussen ons en tussen jullie en tussen onze generaties na ons, om de dienst te dienen van JAHWEH, voor Zijn aangezicht, bij onze opstijgoffers en bij onze slachtoffers en bij onze vredeoffers, en jullie zonen zullen morgen niet tot onze zonen zeggen: Er is voor jullie geen portie in JAHWEH.
28 En wij zeggen: En het gebeurt wanneer zij morgen tot ons en tot onze generaties zeggen en dat wij zeggen: Ziet het model van het altaar van JAHWEH dat onze vaders maakten, niet voor opstijgoffers en niet voor slachtoffers, want het is een getuigenis tussen ons en tussen jullie.
29 Het zij verre van ons om in opstand te komen tegen JAHWEH, om vandaag terug te keren van achter JAHWEH, om een altaar te bouwen voor een opstijgoffer, voor een erkenningsoffer en voor een slachtoffer, afgezien van het altaar van JAHWEH, onze Elohim, dat is voor het aangezicht van Zijn verblijfplaats is."
30 En , de priester, en de vorsten van de vergadering en de hoofden van de duizenden van , die met hem zijn, hoorden de woorden die de zonen van en de zonen van en de zonen van spraken, en het is goed in hun ogen.
31 En , zoon van , de priester, zegt tot de zonen van en tot de zonen van en tot de zonen van : "Vandaag weten wij dat JAHWEH in ons midden is, omdat jullie niet deze krenking tegen JAHWEH krenkten; toen redden jullie de zonen van uit de hand van JAHWEH."
32 En , zoon van , de priester, en de vorsten keren terug van de zonen van en van de zonen van , vanaf het land van , naar het land van , naar de zonen van en zij brengen hen het woord.
33 En het woord is goed in de ogen van de zonen van ; en de zonen van zegenen Elohim. En zij zeiden niet tegen hen op te gaan met het leger om het land te ruïneren waarin de zonen van en de zonen van woonden.
34 En de zonen van en de zonen van roepen tot het altaar, want "het is een getuigenis onder ons dat JAHWEH de Elohim is".
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 23
|
|