|
1 En JAHWEH zegt tot : "Zeg tot de priesters, de zonen van , en zeg tot hen: 'Voor een dode ziel zal niemand zichzelf onder zijn volksgenoten verontreinigen,
2 behalve alleen voor zijn bloedverwant, zijn nabije, voor zijn moeder en voor zijn vader en voor zijn zoon en voor zijn dochter en voor zijn broeder,
3 en voor zijn zuster, de maagd, die hem nabij is, die niet van een man is. Voor haar verontreinigt hij zichzelf.
4 Hij zal zichzelf niet verontreinigen als een bezitter onder zijn volksgenoten en zo ontwijd te worden.
5 En zij zullen de kaalheid op hun hoofd niet kaal maken en de zijkant van hun baard zullen zij niet kaalscheren en in hun vlees zullen zij geen kerving inkerven.
6 Zij zullen heiligen worden voor hun Elohim en zij zullen de naam van hun Elohim niet ontwijden. Daarom brengen zij de vuuroffers van JAHWEH, het brood van hun Elohim, naderbij, en zijn zij heiligheid.
7 Een ontuchtige en ontwijde vrouw zullen zij niet nemen, en een vrouw die van haar man uitgedreven is zullen zij niet nemen, want hij is heilig voor zijn Elohim.
8 En jij zal hem heilig beschouwen, want hij brengt het brood van jouw Elohim naderbij. Hij is voor jou heilig, want Ik ben heilig, JAHWEH, Die jullie heilig maakt.
9 En wanneer een dochter van een man, een priester, zichzelf ontwijdt door ontucht te bedrijven, ontwijdt zij haar vader. In het vuur zal zij verbrand worden.
10 En de priester, de grote van zijn broeders, op wiens hoofd de zalfolie is gegoten en die zijn hand vult om zijn kledingstukken aan te doen, zal zijn hoofd niet wanordelijk gemaakt worden en zijn kledingstukken zal hij niet inscheuren.
11 En bij geen enkele van de dode zielen zal hij binnen komen; zelfs voor zijn vader en voor zijn moeder zal hij zichzelf niet verontreinigen.
12 En van het heiligdom zal hij niet uitgaan en hij zal het heiligdom van zijn Elohim niet ontwijden, omdat de aparthouding door de zalfolie van zijn Elohim op hem is. Ik ben JAHWEH.
13 En hij zal een vrouw in haar maagdelijkheidmv nemen.
14 Een weduwe en een uitgedrevene en ontwijde of ontuchtige, dezen neemt hij niet, maar veeleer neemt hij een maagd uit zijn volksgenoten tot vrouw.
15 En hij ontwijdt zijn zaad niet onder zijn volksgenoten, want Ik, JAHWEH, ben het Die hem heilig maakt.'"
16 En JAHWEH spreekt tot , zeggend:
17 "Spreek tot , zeggend: 'Een man van jouw zaad, doorheen hun generaties, in wie een smet is, zal niet naderen om het brood van zijn Elohim naderbij te brengen.
18 Want geen enkele man die in zich een smet heeft, zal naderen: een man die blind of verlamd of mismaakt of misvormd is,
19 of een man in wie een breuk van de voet of een breuk van de hand is,
20 of een gebochelde of een dwerg of een zweer in zijn oog heeft of eczeem of een huidziekte of een beschadigde testikel.
21 Elke man van het zaad van , de priester, die in zich een smet heeft, zal niet dichtbij komen om de vuuroffers van JAHWEH naderbij te brengen. Door de smet in hem zal hij niet dichtbij komen om het brood van zijn Elohim naderbij te brengen.
22 Hij zal het brood van zijn Elohim eten, van heiligheden van de heiligheden en van de heilige dingen.
23 Echter tot het gordijn zal hij niet komen en hij zal niet dichtbij het altaar komen, want er is een smet in hem. En hij zal Mijn heiligdommen niet ontwijden, want Ik ben JAHWEH, Die hen heilig maakt.'"
24 En spreekt tot en tot zijn zonen en tot alle zonen van .
Terug naar de indexpagina
Naar Leviticus 22
|
|