|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En het volk is als klagers. Het is kwaad in de oren van JAHWEH. En JAHWEH hoort en Zijn boosheid is heet en het vuur van JAHWEH verteert enkelen onder hen en het verslindt het buitenste van de legerplaats.
2 En het volk schreeuwt tot en bidt tot JAHWEH en het vuur wordt gedoofd.
3 En hij noemt de naam van die plaats , want vuur van JAHWEH verteerde onder hen.
4 En het samenraapsel dat in hun midden was hunkerde met een hunkering; en zij keren terug. En ook de zonen van huilen, en zij zeggen: "Wie zal ons vlees te eten geven?
5 Wij herinneren ons de vis die wij om niet aten in , de komkommers en de meloenen en het groenlook en de uien en de knoflookmv.
6 En nu is onze ziel droog. Er is niets behalve het manna voor onze ogen."
7 En het manna is als het zaad van koriander, en zijn fonkeling is als de fonkeling van de parel.
8 Het volk ging heen en weer en zij raapten het op. En zij maalden het tussen de maalstenen of zij stampten het fijn in de stamper. En zij kookten het in de ketel en zij maakten er broodkoeken van. En de smaak er van was als de smaak van vers gebakken koeken met de olie.
9 En bij het neerdalen van de dauw op de legerplaats in de nacht, daalde de manna er op neer.
10 En hoort het volk huilen, familie na familie, elk bij de opening van hun tent. En de boosheid van JAHWEH wordt uitermate heet en in de ogen van was het kwaad.
11 En zegt tot JAHWEH: "Waarom doet U kwaad aan Uw dienaar en waarom vind ik geen genade in Uw ogen, de last van heel dit volk op mij plaatsend?
12 Was ik zelf zwanger van heel dit volk of verwekte ik hen, dat U tot mij zegt: Draag het in jouw boezem, zoals de verzorger de zuigeling draagt, op de grond die U zweerde aan zijn vaders?
13 Van waar haal ik vlees om aan heel dit volk te geven? Want zij huilen tegen mij, zeggend: Geef ons vlees, dan zullen wij eten.
14 Ik kan het niet, ik ben alleen, om heel dit volk te dragen, want het is te zwaar voor mij.
15 En indien U zo met mij doet, dood mij alstublieft, dood mij. Indien ik genade vond in Uw ogen, het moet niet zo zijn dat ik mijn kwaad zie."
16 En JAHWEH zegt tot : "Verzamel voor Mij zeventig mannen uit de oudsten van , die jij kent als oudsten van het volk, en hun voormannen, en neem hen mee naar de tent van de afspraak en zij stellen zich daar met jou op.
17 Dan daal Ik neer en Ik spreek daar met jou en Ik leid af van de geest die op jou is en Ik plaats die op hen. En zij dragen met jou de last van het volk, zodat jij niet alleen zal dragen.
18 En tot het volk zal jij zeggen: Heiligt jezelf voor morgen! Dan zullen jullie vlees eten. Want jullie huilen in de oren van JAHWEH, zeggend: Wie zal ons vlees te eten geven dat goed voor ons was in ? En JAHWEH geeft jullie vlees en jullie eten.
19 Niet één dag zullen jullie eten en niet twee dagen en niet vijf dagen en niet tien dagen en niet twintig dagen,
20 maar tot een maand van dagen, tot het uit jullie neus komt en het voor jullie een verfoeiing wordt, omdat jullie JAHWEH verwerpen, Die in jullie midden is. En jullie huilen voor Zijn aangezicht, zeggend: Waarom kwamen wij om dit uit ?"
21 En zegt: "Zes honderd duizend mannen te voet is het volk in wiens midden ik ben. En U, U zegt: Vlees zal Ik aan hen geven en zij eten het een maand van dagen.
22 Zal het kleinvee en het grootvee voor hen geslacht worden om voor hen te voorzien, of zullen alle vissen van de zee voor hen verzameld worden om voor hen te voorzien?"
23 En JAHWEH zegt tot : "Schiet de hand van JAHWEH tekort? Nu zal jij zien of Mijn woord voor jou zal gebeuren of niet."
24 gaat weg en hij spreekt de woorden van JAHWEH tot het volk. En hij verzamelt zeventig mannen van de oudsten van het volk en hij doet hen rondom de tent staan.
25 En JAHWEH daalt neer in de wolk en Hij spreekt tot hem. En Hij doet afleiden van de geest die op hem is en Hij geeft die op de zeventig mannen, de oudsten. En het gebeurt als de geest op hen rust, dat zij uit zichzelf profeteren. En zij doen het niet opnieuw.
26 En twee van de mannen bleven in de legerplaats. De naam van de ene was en de naam van de tweede was . En de geest rust op hen. En zij horen bij die ingeschreven waren en zij gingen niet naar de tent. En zij profeteren uit zichzelf in de legerplaats.
27 En de knaap rent en hij vertelt het aan , en hij zegt: " en profeteren uit zichzelf in de legerplaats."
28 En , zoon van , dienst verrichtende van uit zijn uitgekozenen, antwoordt en zegt: "Mijn heer , houd hen tegen!"
29 En zegt tot hem: "Ben jij ijverig voor mij? O, dat heel het volk van JAHWEH profeten zouden zijn, dat JAHWEH Zijn geest op hen zou geven!"
30 En wordt bij de legerplaats verzameld, hij en de oudsten van .
31 En een wind reisde van bij JAHWEH en hij scheerde kwakkels vanaf de zee en hij liet ze gaan boven de legerplaats, een weg van een dag zus en een weg van een dag zo, rondom de legerplaats en zij vielen tot twee ellen boven het oppervlak van de aarde.
32 En het volk staat op, heel die dag en heel de nacht en heel de dag van de volgende dag, en zij verzamelen de kwakkels. Die weinig doet verzamelde tien homers. En zij spreiden ze voor zich uit als een uitspreiding rondom de legerplaats.
33 Het vlees er van was nog tussen hun tanden voordat het afgesneden was. En de boosheid van JAHWEH was heet tegen het volk. En JAHWEH slaat het volk neer met een uitermate grote, immense slag.
34 En men noemt de naam van deze plaats , want daar begroef het volk hen die hunkerden.
35 Van reisde het volk naar . En zij zijn in .
Terug naar de indexpagina
Naar Numeri 12
|
|