|
1 En de zonen van reizen en zij legeren zich in de steppen van , langs de tegenover .
2 En , zoon van , ziet alles wat doet tegen de Amoriet.
3 En deinst terug voor het aangezicht van het volk, want het was uitermate talrijk. En raakte geïrriteerd door het zien van de zonen van .
4 En zegt tot de oudsten van : "Nu likt de verzameling alles rondom ons op, zoals de stier het groen van het veld oplikt." En , zoon van , is koning van in die tijd.
5 En hij zendt boodschappers naar , zoon van , in de buurt van , dat aan de rivier van het land van de zonen van zijn volk is, tot hem roepend, zeggend: "Aanschouw!, een volk ging uit van . Aanschouw!, het bedekt het oog van het land en het woont tegenover mij.
6 En ga nu, alstublieft, vervloek voor mij dit volk, want het is robuuster dan ik. Misschien kan ik hem neerslaan en zal ik hem verdrijven uit het land. Want ik weet dat wie jij zegent, die wordt gezegend en wie jij vervloekt, hij is vervloekt."
7 En de oudsten van en de oudsten van gaan, met waarzeggerijbetalingen in hun hand, en zij komen bij en zij spreken tot hem de woorden van .
8 En hij zegt tot hen: "Overnacht hier de nacht, dan breng ik jullie het woord terug zoals JAHWEH tot mij spreekt." En de oversten van zitten met .
9 En Elohim komt tot en Hij zegt: "Wie zijn deze mannen bij jou?"
10 En zegt tot de Elohim: ", zoon van , koning van , zendt ze tot mij.
11 Aanschouw!, het volk dat uitging uit bedekt het oog van het land! Ga nu, smaadt het voor mij! Misschien kan ik tegen hen vechten en drijf ik het uit."
12 En Elohim zegt tot : "Jij zal niet met hen gaan. Jij zal het volk niet vervloeken, want het is gezegend."
13 En in de ochtend staat op en hij zegt tot de oversten van : "Gaat naar jullie land, want JAHWEH weigert mij toe te staan met jullie mee te gaan."
14 En de oversten van staan op en zij komen bij en zij zeggen: " weigert met ons mee te gaan."
15 En gaat verder voort met het zenden van vele oversten, die nog roemrijker waren dan dezen.
16 En zij komen bij en zij zeggen tot hem: "Zo zegt , zoon van . Alstublieft, het moet niet zo zijn dat u wordt weerhouden tot mij te gaan,
17 want ik zal u verheerlijken, ja verheerlijken, en alles wat u tot mij zal zeggen zal ik doen. En ga, alstublieft, smaad voor mij dit volk."
18 En antwoordt en hij zegt tot de dienaren van : "Zelfs indien mij de volheid van zijn huis in zilver en goud geeft, kan ik niet de mond van JAHWEH, mijn Elohim, overschrijden, om te doen wat klein of groot is.
19 En nu, zit alstublieft ook jullie hier vannacht in deze plaats, dan zal ik weten wat JAHWEH verder gaat tot mij te spreken."
20 En Elohim komt 's nachts tot en Hij zegt tot hem: "Omdat de mannen kwamen om jou te roepen, sta op, ga met hen. En ja, het woord dat Ik tot jou zal spreken, dat zal jij doen."
21 En staat in de ochtend op en hij zadelt zijn ezelin en hij gaat met de oversten van mee.
22 En de boosheid van Elohim is heet omdat hij gaat. En een boodschapper van JAHWEH stelt zich op op de weg om hem tot tegenstander te zijn. En hij rijdt op zijn ezelin en twee van zijn knapen zijn met hem.
23 En de ezelin ziet de boodschapper van JAHWEH, opgesteld staande op de weg, en zijn zwaard getrokken in zijn hand. En de ezelin buigt af van de weg en zij gaat het veld in. En slaat de ezelin om haar weer naar de weg te doen afbuigen.
24 En de boodschapper van JAHWEH staat op een paadje van de wijngaarden, met een ommuring aan deze kant en een ommuring aan de andere kant.
25 En de ezelin ziet de boodschapper van JAHWEH en zij verdrukt zichzelf tegen de zijmuur. En zij verdrukt de voet van tegen de zijmuur en hij gaat voort met haar te slaan.
26 En de boodschapper van JAHWEH gaat voort met passeren en hij staat in een nauwe plaats, waar geen weg is om rechts of links af te buigen.
27 En de ezelin ziet de boodschapper van JAHWEH en zij legt zich neer onder . En wordt heet van boosheid en hij slaat de ezelin met een stok.
28 En JAHWEH opent de mond van de ezelin en zij zegt tot : "Wat doe ik jou dat jij mij deze drie keren slaat?"
29 En zegt tot de ezelin: "Omdat jij mij misbruikt. Och, was er een zwaard in mijn hand, dat ik jou nu dood."
30 En de ezelin zegt tot : "Ben ik niet uw ezelin, u die op mij rijdt sinds ik van u ben tot op deze dag? Ben ik gewoon, ja gewoon, zo tegen u te doen?" En hij zegt: "Nee."
31 En JAHWEH onthult de ogen van en hij ziet de boodschapper van JAHWEH, opgesteld staande op de weg, met zijn zwaard getrokken in zijn hand. En hij buigt zijn hoofd en hij buigt zich neer naar zijn neusgaten.
32 En de boodschapper van JAHWEH zegt tot hem: "Waarom sloeg jij jouw ezelin deze drie keren? Aanschouw!, ik kwam uit als tegenstander, want jouw weg voor mij stort neer.
33 De ezelin zag mij en zij boog deze drie keren af van voor mijn aangezicht. Indien zij niet van mijn aangezicht was weg gekeerd, dan had ik jou zeker nu gedood en haar had ik in leven behouden.
34 En zegt tot de boodschapper van JAHWEH: "Ik zondigde, want ik wist niet dat u opgesteld stond om mij op de weg te ontmoeten. En nu: indien het kwaad is in uw ogen keer ik terug naar het mijne."
35 En de boodschapper van JAHWEH zegt tot : "Ga met de mannen en slechts het woord dat ik tot jou zal spreken, dat zal jij tot hem spreken." En gaat mee met de oversten van .
36 En hoort dat komt en hij gaat uit om hem te ontmoeten, naar een stad van die op de grens van is, dat is aan het einde van het grondgebied.
37 En zegt tot : "Zond ik, ja zond ik niet naar u om u te laten roepen? Waarom kwam u niet naar mij? Ben ik niet echt in staat u te verheerlijken?"
38 En zegt tot : "Aanschouw!, ik kom tot u. Nu kan ik iets van het woord spreken dat Elohim in mijn mond plaats. Dat zal ik spreken."
39 En gaat met mee en zij komen in .
40 En offert van het grootvee en van het kleinvee, en hij zendt naar en naar de oversten die met hem waren.
41 En het is in de ochtend en neemt mee en hij doet hem opgaan naar de hoge plaatsen van en hij ziet vanaf daar het uiteinde van het volk.
Terug naar de indexpagina
Naar Numeri 23
|
|