|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 En JAHWEH spreekt tot in de steppen van , aan de , tegenover , zeggend:
2 "Geef aan de zonen van instructie dat zij aan de eten geven van hun lotbezit van hun grondbezit, steden om in te wonen en bij de steden gemeenschappelijke weidegrond, daar rondom geven jullie aan de eten.
3 En de steden zijn voor hen om te wonen en hun gemeenschappelijke weidegronden zijn voor hun beesten en voor hun goederen en voor al hun dieren.
4 En de gemeenschappelijke weidegronden van de steden die jullie aan de eten geven, zijn vanaf de zijmuur van de stad en daarbuiten, duizend ellen rondom.
5 En jullie meten van de buitenzijde van de stad aan de zijkant oostwaarts twee duizend ellen en aan de zijkant van het zuiden twee duizend ellen en aan de zijkant van het westen twee duizend ellen en aan de zijkant van het noorden twee duizend ellen, en de stad is in het midden. Dit zijn voor hen de gemeenschappelijke weidegronden van de steden.
6 En van de steden die jullie aan de eten geven, geven jullie zes steden van het asiel om daarheen te vluchten, voor de moordenaar. En daarnaast zullen jullie hen twee en veertig steden geven.
7 Al de steden die jullie aan de eten geven zijn acht en veertig steden, deze met hun gemeenschappelijke weidegronden.
8 En de steden die jullie zullen geven zijn uit het grondbezit van de zonen van . Van de talrijke vermeerderen jullie en van de kleine verminderen jullie; elk overeenkomstig zijn lotbezit dat zij als lotbezit ontvangen zal hij van zijn steden geven aan de eten."
9 En JAHWEH spreekt tot , zeggend:
10 "Spreek tot de zonen van en zeg tot hen: Wanneer jullie de oversteken naar het land ,
11 dan roepen jullie steden uit die steden voor jullie asiel zullen zijn, want daarheen vlucht degene die moordenaar is, die een ziel in onopzettelijkheid heeft neergeslagen.
12 En zij worden voor jullie steden tot asiel tegen de schuld inlossende verwant, opdat de moordenaar niet sterft voordat hij staat voor het aangezicht van de vergadering voor de rechtspraak.
13 En van de steden die jullie zullen geven zijn voor jullie zes steden van asiel.
14 Drie van de steden geven jullie aan de overkant van de , drie van de steden geven jullie in het land van . Zij zijn steden van asiel.
15 Voor de zonen van en voor de tijdelijke verblijver en voor de gast in hun midden, zijn deze zes steden tot asiel om daarheen te vluchten, een elk die onopzettelijk een ziel neerslaat.
16 En indien hij hem met een voorwerp van ijzer neerslaat en hij sterft, dan is hij een moordenaar. En de moordenaar zal zeker ter dood gebracht worden.
17 En indien hij hem neerslaat met een steen in de hand, en hij sterft daardoor, is hij een moordenaar. De moordenaar die ter dood brengt wordt ter dood gebracht.
18 Of hij slaat hem neer met een houten voorwerp in de hand en hij sterft, is hij een moordenaar. En de moordenaar wordt zeker ter dood gebracht.
19 De schuld inlossende verwant van het bloed, hij brengt de moordenaar ter dood. Bij zijn komst brengt hij hem ter dood.
20 En indien hij hem in haat neer stoot, of hij gooit iets naar hem in een kwaadwillig voornemen en hij sterft,
21 of hij slaat hem met zijn hand uit vijandschap neer en hij sterft, zal die neerslaat zeker ter dood gebracht worden. Hij is een moordenaar. De schuld inlossende verwant van het bloed zal de moordenaar ter dood brengen als hij tot hem komt.
22 Maar indien hij in een ogenblik, niet in vijandschap, hem neerstoot of hij gooit, zonder kwaadwillig voornemen, enig voorwerp op hem,
23 of, terwijl hij niet kijkt, enige steen die hem kan doen sterven, en hij valt op hem en hij sterft, terwijl hij voor hem geen vijand is en hij niet zijn kwaad zoekt,
24 dan spreekt de vergadering recht tussen die neerslaat en tussen de schuld inlossende verwant van het bloed door deze beoordelingen;
25 dan redt de vergadering de moordenaar uit de hand van de schuld inlossende verwant van het bloed en de vergadering brengt hem terug naar de stad van zijn asiel waarheen hij vluchtte. En hij woont in haar tot de dood van de hogepriester die men met olie van heiligheid zalfde.
26 En indien de moordenaar uitgaat, ja uitgaat voorbij de grens van de stad van zijn asiel waarheen hij vluchtte,
27 en de schuld inlossende verwant van het bloed vindt hem buiten de grens van de stad van zijn asiel, dan vermoordt de schuld inlossende verwant de moordenaar. Er is geen bloedschuld op hem.
28 Want hij woont in de stad van zijn asiel tot aan de dood van de hogepriester. En na de dood van de hogepriester zal de moordenaar terugkeren naar het land van zijn grondbezit.
29 En deze regels zijn voor jullie tot statuut van oordeel doorheen jullie generaties in al jullie woningen.
30 Een ieder die een ziel neerslaat, door de mond van getuigen zal men de moordenaar vermoorden. Maar één getuige zal niet antwoorden tegen een ziel zodat die sterft.
31 En jullie zullen niet een beschuttende losprijs aannemen voor de ziel van de moordenaar die veroordeeld is om te sterven, want hij zal zeker ter dood gebracht worden.
32 En jullie zullen geen beschuttende losprijs aannemen voor iemand die gevlucht is naar de stad van zijn asiel, zodat hij terugkeert om te wonen in het land, vóór de dood van de priester.
33 En jullie zullen het land waarin jullie zijn niet verontreinigen, want het bloed verontreinigt het land. En voor wat het land betreft: er zal geen beschutting gemaakt worden voor het bloed dat in haar vergoten wordt, maar alleen door het bloed van die het vergoot.
34 En jullie zullen het land waarin jullie wonen niet verontreinigen, in het midden waarvan Ik verblijf, want Ik, JAHWEH, verblijf te midden van de zonen van ."
Terug naar de indexpagina
Naar Numeri 36
|
|