|
1 En na stond, om te redden, , zoon van , zoon van op, een man van , en hij woonde in , in het gebergte van .
2 En hij sprak recht in drieëntwintig jaren. En hij stierf en hij werd begraven in .
3 En na hem stond op, de iet. En hij sprak recht in , tweeëntwintig jaren.
4 En hij heeft dertig zonen, rijdend op dertig veulens, en naar de dertig veulens noemen zij de nederzettingen van , die tot aan deze dag in het land van zijn.
5 En stierf en hij werd begraven in .
6 En de zonen van gingen voort het kwade te doen in de ogen van JAHWEH. En zij dienden de s en de s en de elohim van en de elohim van en de elohim van en de elohim van de zonen van en de elohim van de . En zij verlieten JAHWEH en zij dienden Hem niet.
7 En de boosheid van JAHWEH was heet tegen en Hij verkocht hen in de hand van de en in de hand van de zonen van .
8 En zij plunderden en zij mishandelden de zonen van in dat jaar, achttien jaren, alle zonen van die aan de overzijde van de waren, in het land van de Amoriet, dat is in .
9 En de zonen van staken de over om ook tegen te vechten en tegen en tegen het huis van , en was uitermate benauwd.
10 En de zonen van schreeuwden het uit naar JAHWEH, zeggend: "Wij zondigden tegen U, omdat wij onze Elohim verlieten en wij de s dienden."
11 En JAHWEH zei tot de zonen van : "Was het niet van en van de Amoriet en van de zonen van en van de ,
12 en de iërs en en jullie verdrukten en jullie schreeuwen tot Mij, dat Ik jullie redde uit hun hand?
13 En jullie verlieten Mij en jullie dienen andere elohims. Daarom ga Ik niet voort met jullie te redden.
14 Gaat en schreeuwt het uit naar de elohim die jullie onder hen kozen; zij, zij zullen jullie redding brengen in de tijd van jullie benauwdheid."
15 En de zonen van zeiden tot JAHWEH: "Wij zondigden! Doe U met ons al het goede in Uw ogen, alleen: ja, red ons uit, alstublieft, deze dag!"
16 En zij deden hun uitheemse elohim weg uit hun midden, en zij dienden JAHWEH. En Zijn ziel werd ongeduldig over de ellende van .
17 En de zonen van werden opgeroepen en zij legeren zich in . En de zonen van verzamelden zich en zij legerden zich in .
18 En de oversten van het volk van , zeiden elk tot zijn naaste: "Wie is de man die begint met vechten tegen de zonen van ? Hij zal tot hoofd worden voor alle inwoners van ."
Terug naar de indexpagina
Naar Richteren 11
|
|