|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 In die dagen was er geen koning in , en in die dagen zocht de stam van de Danieten voor zich een lotbezit om in te wonen, want dat was hen niet toegevallen tot aan die dag, te midden van de stammen van , als lotbezit.
2 En de zonen van zonden uit hun familie vijf mannen, mannen van hun einden, zonen van dapperheid, uit en uit , om het land te bespioneren en om het te onderzoeken. En zij zeiden tot hen: "Gaat, onderzoekt het land!" En zij kwamen in het gebergte van , tot aan het huis van , en zij overnachtten daar.
3 Zij waren in de huishouding van en zij herkenden de stem van de knaap, de Leviet. En zij trokken zich daar terug en zij zeiden tot hem: "Wie bracht jou hierheen, en wat doe jij in deze plaats? En wat heb jij hier?"
4 En hij zei tot hen: "Dit en dat deed voor mij, en hij huurde mij en ik werd voor hem tot priester."
5 En zij zeiden tot hem: "Vraag alstublieft aan Elohim, dan zullen wij weten of onze weg die wij gaan voorspoedig is."
6 En de priester zei tot hen: "Gaat in vrede! Voor JAHWEH is jullie weg waarop jullie gaan."
7 En de vijf mannen gingen en zij kwamen in de buurt van . En zij zagen het volk dat in haar midden woonde, vol vertrouwen, naar de gewoonte van de iërs, rustig en niets vermoedend. En er was geen rood van schaamte makend ding in het land; het was een pacht van beteugeling. En zij waren ver van de iërs en zij hadden geen woord met geen mens.
8 En zij kwamen bij hun broeders in en in , en hun broeders zeiden tot hen: "Wat zeggen jullie?"
9 En zij zeiden: "Staat op! En wij zullen opgaan tegen hen, want wij hebben het land gezien, en aanschouw!, het is uitermate goed. En jullie zwijgen. Het moet niet zo zijn dat jullie traag zijn om te gaan, om binnen te komen om het land over te nemen.
10 Wanneer jullie gaan zullen jullie bij een niets vermoedend volk komen. En het land is ruim van handen, want Elohim gaf haar in jullie hand, een plaats waar er geen gebrek is aan enig ding dat in het land is."
11 En zij reisden vanaf daar, vanaf de familie van de Danieten, vanaf en vanaf , zeshonderd mannen, omgord met oorlogswapens.
12 En zij gingen op en zij legerden zich in , in ; vanwege dit noemen zij deze plaats , tot aan deze dag; aanschouw!, achter .
13 En zij passeerden vanaf daar het gebergte van , en zij kwamen bij het huis van .
14 En de vijf mannen die gingen om het land te bespioneren, antwoordden en zij zeiden tot hun broeders: "Weten jullie dat er in deze huizen een efod is en huisgodenbeeldjes en beeldsnijwerk en gegoten beelden? En nu, weet wat jullie zullen doen."
15 En zij trokken zich van daar terug en zij kwamen tot het huis van de knaap, de Leviet, in het huis van , en zij vroegen hem naar zijn welzijn.
16 En de zeshonderd mannen die omgord zijn met oorlogswapens, uit de zonen van , stationeerden zich bij de opening van de poort.
17 En de vijf mannen, die opgingen om het land te bespioneren, kwamen daar binnen. Zij namen het beeldsnijwerk en de efod en de huisgodenbeeldjes en het gegoten beeld. En de priester stationeerde zich in de opening van de poort. En de zeshonderd mannen, die omgord waren met de oorlogswapens,
18 dezen kwamen het huis van binnen en zij namen het beeldsnijwerk en de efod en de huisgodenbeeldjes en het gegoten beeld. En de priester zei tot hen: "Wat doen jullie?"
19 En zij zeiden tot hem: "Wees stil, plaats je hand op jou mond en ga met ons mee, en wees voor ons tot vader en tot priester. Is het beter voor jou priester te zijn voor het huis van één man of om priester te zijn voor een stam en voor een familie in ?"
20 En het hart van de priester voelde goed en hij nam de efod en de huisgodenbeeldjes en het beeldsnijwerk en hij kwam in het midden van het volk.
21 En zij wendden zich om en zij gingen en zij plaatsten de peuter en het vee en de zware dingen voor hen.
22 Zij, zij gingen ver van het huis van . En de mannen die in de huizen waren die bij het huis van stonden, werden samengeroepen en zij zaten op de hielen van de zonen van .
23 En zij riepen tot de zonen van . En zij keerden hun aangezichten om en zij zeiden tot : "Wat is er met u, dat jullie samengeroepen worden?"
24 En hij zei: "Jullie namen mijn elohim, die ik maakte, en de priester, en jullie gingen weg. En hoe nu nog met mij? En wat is dit dat jullie tot mij zeggen: Wat is er met u?"
25 En de zonen van zeiden tot hem: "Het moet niet zo zijn dat u uw stem bij ons laat horen, anders zullen mannen tegen jullie komen, bitteren van ziel, en brengt u uw ziel en de ziel van uw huis ten einde."
26 En de zonen van gingen hun weg, en zag dat zij moediger zijn dan hij. En hij wendde zich om en hij keerde terug naar zijn huis.
27 En zij, zij namen wat maakte en de priester die bij hem was, en zij kwamen in de buurt van , bij een volk dat rustig en niets vermoedend was, en zij sloegen hen neer met de mond van het zwaard. En de stad verbrandden zij in het vuur.
28 En er was geen uitredder, want zij waren ver van , en er was onder hen geen woord met anderen; en het was in de vallei die bij behoord. En zij bouwden de stad en zij woonden in haar.
29 En zij noemden de naam van de stad , naar de naam van , hun vader, die aan werd geboren, alhoewel vroeger de naam van de stad was.
30 En de zonen van richtten het beeldsnijwerk voor henzelf op. En , zoon van , zoon van , hij en zijn zonen, zij zijn de priesters voor de stam van de Danieten tot aan de dag van de deportatie uit het land.
31 En zij plaatsten voor henzelf het beeldsnijwerk van , dat hij maakte, alle dagen dat het huis van de Elohim in was.
Terug naar de indexpagina
Naar Richteren 19
|
|