Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 31
door G.L. Rogers

Romeinen 8:12-14
Verplichting en noodzaak
12 Derhalve, broeders, zijn wij schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven.
13 Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven.
14 Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods.

Sommige delen van de Schrift, die op zich al van belang zijn, krijgen nog meer nadruk door de positie waarin ze staan. Deze verzen zijn zo van belang, omdat ze de verplichting verklaren van hen die Christus ontvangen hebben, en de noodzaak van het gebruik bevorderen van de kracht die de geest des levens geeft aan hen die de boze praktijken van het lichaam doden. te midden van onthullingen en onderwijs richt Paulus zich op toepassing en aansporing, sprekend over plicht en waarschuwend voor gevaar. De Schrift weeft leer en praktijk zo nauw tezamen, dat het onmogelijk is beide van elkaar te isoleren, zoals deze brief laat zien. De verplichting is zo dringend, dat ze niet uitgesteld mag worden tot wat het praktische deel van deze brief wordt genoemd. De plicht en noodzaak komen onmiddellijk voort uit wat er over vlees en geest is gezegd. En hoewel het doen van de plicht ons niet redt, tonen onze gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid of we de weg gaan van het leven of van de dood. Dit feit zou de kwade neiging moeten controleren van het ons bezig houden met of leer of praktijk, waarbij we een van de twee uitsluiten. Waarheid leidt van zichzelf naar een juist leven en de afwijzing van de lusten van het lichaam, terwijl, aan de andere kant, geloofsgehoorzaamheid altijd haar voeten stevig in de leer van de genade heeft staan. Iedere goede preek heeft zijn praktische toepassing. Daarom is het gevolg van wat in dit hoofdstuk wordt geleerd, dat de gelovige de plicht en noodzaak heeft te handelen in de kracht van het nieuwe leven.

Er is in Romeinen slechts één thema, en dat is: Gods reddende kracht. Een nieuwe fase van redding is gepresenteerd en nu moet die kracht gebruikt worden, opdat we gered worden uit een leven en wandel naar het vlees. Deze redding bevrijdt eigenlijk van de wet van zonde en dood. We zijn niet bevrijdt als we nog leven naar het vlees. Deze verzen wijzen op de gevolgen van wat gezegd werd, en dat is dat we een plicht hebben te leven naar de geest die we ontvangen hebben, 12; dat deze plicht er een is die we niet mogen verwaarlozen wordt daarna uitgelegd, want levend in het vlees moeten we sterven, maar indien we leven in geest zullen we de praktijken van het lichaam der zonde doden, 13; iemand die geleid wordt door de Geest van God kan niet naar het vlees leven en de praktijken van het lichaam ongecontroleerd laten. Zulke leiding laat zien wie zonen van God zijn, 14. Dit brengt ons bij een ander deel van onze redding: zoonschap en leiding. De volgende verzen ontwikkelen de feiten van zoonschap, zoals waardigheid en verwantschap, en dit houdt verder erfrecht en lijden in, tezamen met Christus, terwijl we onderweg zijn naar het delen in Zijn heerlijkheid, 15-17.


12.

Derhalve, broeders, zijn wij schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven.
Derhalve, broeders. In onze studie, zo ook in onze prediking, is het noodzakelijk de verbanden op te merken in deze sterke keten van betoog, omdat het niet een collectie is van losse verklaringen. Tekstueel prediken dat aan de verbindingen voorbijgaat, beschadigt soms het Woord. Derhalve, zoals in 5:18 en 7:3, zijn banden die aangeven welke conclusie getrokken moet worden. Wanneer Paulus probeert persoonlijke waarheid toe te passen, of als hij wil waarschuwen, dan noemt hij de geadresseerden broeders(1:13; 7:1; 10:1; 12:1). Op die manier krijgt het betoog nu het karakter van een oproep. De vergelijking tussen vlees en geest wordt niet gegeven om de verschillende soorten van gedrag te verklaren of te vergoelijken die in een en dezelfde persoon te zien zijn, maar om de noodzaak te laten zien van het weigeren van het vlees en van het aanwenden van de kracht van de geest. De vergelijking bereikt hier haar hoogtepunt, omdat het doel ervan was de dringende noodzaak te laten zien van het afkeren van een leven dat in overeenstemming is met het vlees. De diagnose van de zieke is gesteld, zodat de ziekte uit het dagelijks handelen kan worden uitgebannen.

Zijn wij schuldenaars. Genade heeft ons tot haar schuldenaren gemaakt en ze zegt ons wat er van ieder van ons wordt verwacht. Ik moet mijn plicht doen, want plicht is wat verwacht wordt. Dit is niet een terugkeer naar wetticisme! De gehoorzaamheid van het geloof verschilt van de gehoorzaamheid aan de wet.
Genade heerst en regeert en de heilige is schuldenaar aan de genade. Hoe verloren is de schuld, als de schuldenaar zonder middelen is! Maar wat is het een zegen te realiseren dat precies dat wat ons tot verplichting stelt, tegelijk de weeldebron is die aan ons is gegeven om te gebruiken. Paulus was een schuldenaar door het feit dat hem het evangelie was toevertrouwd(1:14). Iemand die onder de wet is, is schuldig heel de wet te houden(Gal. 5:3). De uitspraak "Plicht, de sterke dochter van de stem van God," wordt door allen bevestigd die naar Zijn stem hebben geluisterd, of Die nu spreekt van de verplichtingen van wet of genade. Een levend gevoel van plicht is de druk van Gods Geest op ons. Wanneer God opdracht geeft, dan zeggen de heiligen in Christus Jezus: "Ik kan het," maar de mens die onder de wet is verslagen, klaagt over zijn onvermogen.

Maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven. Het vlees kan niets voortbrengen dan vijandschap tegen God en dood aan de mens. Het heeft ons nooit enig goeds gedaan, en daarom zijn we het ook niets schuldig dat ons naar haar pijpen zou doen dansen. We moeten iedere eis ervan ontkennen. Zij die onbekend zijn met haar onnatuurlijk en verdorven karakter betwisten soms haar onderdrukking. Sommige snel groeiende sekten ontkennen de zonde in het vlees of gaan eraan voorbij. Tegengesteld aan het feit van de zonde beweren ze dat alles uit God is en dat, ondanks alles wat Paulus zegt over de vijandelijkheid van het vlees, de mens een is met God en de natuur. Echte heiligen hebben geleerd dat zij de eisen van het vlees, dat zo kwaad en vernielend is in haar activiteiten, niet mogen, en veilig kunnen, toestaan. God zegt dat wij geen zorg mogen besteden aan de verlangens van het vlees(13:14). Hoewel we het vlees niets schuldig zijn, zijn we schuldenaren. Het enig alternatief voor vlees is geest, en het wordt duidelijk uit het betoog, dat Paulus een verklaring in gedachten had die zo voor de hand lag dat hij het niet nodig vond het op te schrijven: "die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest"(8:4). We zijn het de geest schuldig de eisen van het vlees af te wijzen.

13.

Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven.
Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven. We moeten aan het vlees geen enkele van haar eisen inwilligen, want dat te doen zou betekenen dat we de dood aanvaarden. Om te bewijzen dat dit zo is, werd in de verzen 6-8 het vlees met haar oppositie tegen God en mens geschetst. En deze passage werd geschreven om de plicht van het wandelen naar de geest te ondersteunen. Zelfs genade kan de band tussen de leven in het vlees en sterven niet verbreken. Genade haalt ons van het pad dat naar de dood leidt en zet ons op de weg naar leven. Redding bevrijdt ons van leven zoals we deden toen we nog in het vlees waren. Over de dood die voortkomt uit vleselijk leven wordt gesproken in 6:21-23.
Sommigen hebben geprobeerd een vermeende tegenstelling tussen dit vers en vers één te harmoniëren. Ze vroegen: "Leert Paulus dat zij voor wie er geen veroordeling is, zullen sterven?" Zij vergeten dat zij die in Christus zijn nu niet veroordeeld zijn, omdat ze bevrijd zijn uit het lichaam des doods(7:14), en deze redding wordt nog steeds in deze verzen uitgelegd. Zij die niet veroordeeld zijn, zijn zij die bevrijd zijn van de wet van zonde en dood, zoals vers twee uitlegt. Dit misbruik van de verklaring in vers 1 is een goed voorbeeld van misleidend omgaan met het Woord, door het weergeven van een passage buiten de gegeven context. "Maar," zo zal men vragen, "Handelen echte heiligen dan nooit naar het vlees? En zullen zij veroordeeld worden wanneer zij het doen?"

Indien gij naar het vlees leeft betekent dat het vlees de heersende kracht is over dat leven. Het is hetzelfde als in het vlees zijn(vers 8), en als de hele teneur van iemands leven vleselijk is, dan is die iemand niet een heilige. Niemand kan tegelijkertijd in Christus en in het vlees zijn. Dit vers spreekt niet van een af en toe terugvallen in vleselijke gezindheden en daden, maar over wat heel het leven karakteriseert. Naar mate een heilige de eis van het vlees inwilligt, zo werkt in die mate ook de dood(Gal.6:7,8). Er zijn heiligen die nog steeds vleselijk zijn(1Kor.3:1-3). Ze zijn slap, ziekelijk en stom in geestelijke zaken. Iedere plicht die we verzaken verbergt een beetje waarheid die we zouden moeten kennen. Maar in hoofdzaak echter is deze passage een test waarmee iemand zeker kan weten of hij echt een heilige is. Is hij er een, dan probeert hij de plicht te doen die de genade van hem verlangt. Paulus houdt zich hier niet bezig met de mogelijkheden van vleselijk gedrag in de heilige. Hij staat geen halve maatregelen toe, want iemand leeft óf in het vlees, óf in de geest. Paulus is Gods spreekstem in deze en hij laat zien dat de dood het zekere gevolg is van het leven in het vlees en dat we het daarom niets schuldig zijn. De eenduidige leer van de Schrift, bevestigd door alle menselijke ervaring, is dat de zonde de dood voortbrengt.

Maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven. De geest wordt geïdentificeerd met het leven dat in Christus Jezus is(2), met leven en vrede als kenmerk(6), en als leven en rechtvaardigheid toebedeeld aan onze menselijke geest(10). Het is de wet van deze geest die ons bevrijdt van de wet van zonde en dood. Deze vitale kracht stelt ons onder de plicht de kwade krachten van ons lichaam als voor dood te houden. Gods kracht is onze bron is voor verovering en overwinning, niet onze kracht of wil. De menselijke factor hierin is simpelweg de gehoorzaamheid van het geloof. Er wordt op ons een beroep gedaan de vijand aan te pakken, die in hoofdstuk zeven de gekwelde man doet roepen om de redding uit een lichaam des doods. Het lichaam is nog steeds de zetel van de zonde, met een wet van zonde in haar leden, maar in de kracht van het nieuwe leven kunnen haar kwade praktijken onder de voet gelopen worden en ter dood gebracht worden. Indien we dit doen zijn we gehoorzaam aan God en verwerkelijken we het feit en de macht van de redding.

We zouden verwachten dat we te lezen krijgen over de praktijken of lusten van het vlees, in plaats van de praktijken van het lichaam. Sommigen denken dat Paulus het woord lichaam in plaats van vlees gebruikte. Dit is onjuist, want hoewel het lichaam het instrument is van het vlees, is het niet hetzelfde als het vlees. Het vlees, in de zin waarin het in dit hoofdstuk wordt gebruikt, heeft een onveranderlijk kwade gezindheid en kan nooit een instrument van Gods wil worden, iets wat het lichaam wel kan. God eist dat het lichaam aan Hem ter beschikking gesteld wordt, voor Zijn gebruik. Hoewel we geen zorg moeten hebben voor het vlees, moeten we wel goed zorgen voor ons lichaam. Het lichaam van de heilige is een tempel van God; het vlees, als tegengesteld aan geest, kan dat nooit zijn. De praktijken van het lichaam zijn die waarvan het lichaam de auteur is, en die voortkomen uit zonde die in het lichaam verblijft. Zo'n kracht moet tegengewerkt worden door de wet van de geest, en de praktijken die er uit oprijzen moeten ter dood worden gebracht, opdat God de Auteur kan zijn van de nieuwe bezigheden van een geheiligd lichaam. Onze leden moeten de gereedschappen zijn van de rechtvaardigheid voor God.

Het lichaam moet niet ter dood worden gebracht - zelfs niet haar lusten, maar haar praktijken. De lusten van het lichaam zullen blijven, maar de kwade praktijken moeten verslagen worden. Niemand die de lusten van zijn lichaam gehoorzaamt kan rechtvaardig zijn, want dan zullen de praktijken van zijn lichaam wetteloos en dodelijk zijn. We moeten iets aan ons lichaam doen, want het is deel van onszelf. Haar gewoonten en daden zijn de onze, hoewel ze verdorven zijn en versterkt door zwelgen. Voorbije gewoonten zijn een aanwezige kracht die vijandig is aan rechtvaardigheid. Gelovigen worden hieraan soms dermate gebonden gehouden, dat ze wanhopen aan een verlossing uit een ervaring zoals die in hoofdstuk zeven is beschreven. Maar ver boven de kracht van een lang gevestigde gewoonte, hebben ze kracht waarmee ze, als ze die benutten, kunnen overwinnen. Hoevele heiligen zijn verslagen door de praktijken van het lichaam! Gods genade heeft ze niet in de steek gelaten, maar de heilige heeft op juist dit punt gefaald. De praktijken van het lichaam zijn niet haar goede en natuurlijke functies. Deze ter dood brengen zou zelfmoord betekenen.

Het woord praxis, praktijk, komt voor in Kolosse 3:9, waar het wordt gebruikt voor de praktijken van de oude mensheid. En in die passage zijn de "leden" die gedood moeten worden: prostitutie, onreinheid, passie, kwaad verlangen, hebzucht, die afgoderij is(Kol. 3:5). De leden van het lichaam zijn de instrumenten van al deze kwaden, en praktijken van het lichaam regelen het hele gamma van zonde - het verlangen van het vlees, het verlangen van de ogen en al het uiterlijk vertoon. De wereld van het kwaad trekt ons aan door onze lichamelijke zintuigen, en nodigt ons uit tot het doen van kwaad in al haar vormen. Door de geest overwinnen we en "versmaden we de verlokkingen van de zintuigen, omdat ik steeds naar U verlang." Zo lang we in ons zielse lichaam zijn, zijn we blootgesteld aan zonde, omdat ons lichaam sterfelijk is. Ons geestelijk lichaam zal alleen praktiseren wat rechtvaardig is. Een geheiligd lichaam vereist rechtvaardige praktijken.

Doodt is hetzelfde woord als wordt gebruikt voor Christus' dood in 1Petrus 3:18, en voor de oorzaak van ons sterven voor de wet(7:4). Het is niet "een zich dood houden," maar een feitelijke geveld worden. Het is de heilige die Gods beulswerk doet. Deze praktijken, net zoals bij de Amelekieten, moeten volledig vernietigd worden(1Sam.15:3, 9, 10-23). Saulus werd verbannen uit zijn koningschap vanwege zijn ongehoorzaamheid door het sparen van Agag en de buit. Dit oude verhaal is ons als voorbeeld gegeven en we worden opgedragen onze boosheid te verslaan en niet te sparen. We moeten geen blatende schapen achterlaten die onze ongehoorzaamheid navertellen. Hier is het nieuwe leven in een actieve manifestatie, de oude gewoonten afleggend, zodat nieuwe gevormd kunnen worden. Onszelf dood houden voor de zonde is niet onze gehele plicht. We hebben een verdere plicht om de praktijken van de zonde te vernietigen. Toch moeten beide plichten op hun juiste plaats gehouden worden. In 6:10-11 onthulde Paulus wat God heeft gedaan om ons een rechtvaardiging van zonde te geven en ons aan God voor te stellen door de dood en opstanding van Christus. We moeten dit als waar aanvaarden, want er is tot nu geen onthulling van de kracht die met de zonde zal afrekenen. We moeten onszelf aan God presenteren als zijn wij reeds levend uit de doden.
Maar in deze passage is het onderwerp niet juridische verlossing door het kruis, maar praktische verlossing door de toebedeelde kracht van het nieuwe leven in Christus Jezus. Deze kracht bevrijdt ons, stelt ons in staat te wandelen naar de geest, en de praktijken van het lichaam te doden. We kunnen niet zondige lusten uitbannen, maar we kunnen wel zondige praktijken vernietigen. Deze kracht zit niet in het bloed, of het kruis, maar in de geest van leven in Christus Jezus. Men zegt wel "er is kracht in het bloed," maar dat is niet wat de Schrift zegt. Rechtvaardiging is door bloed, maar redding uit het lichaam des doods en de mogelijkheid om rechtvaardig te wandelen komt door de geest!

Zult gij leven, als jullie niet leven in het vlees. Je kunt niet in beide zijn(verzen 8 en 9). Dit is vreugdevol nieuws voor iemand die zo verdrukt is door zonde dat hij het een gruwel vindt, en van de heilige wordt verwacht dat hij dat zo vindt(7:24). Na het zevende hoofdstuk zou iemand zo ziek van de zonde kunnen zijn, dat hij niet eens poogt te zien tot hoe ver hij er in kan gaan. Het evangelie brengt een zuiverheid van leven binnen ons bereik dat zelf-onderdrukking op zich nooit kan bereiken, ons begiftigend met goddelijke kracht om rechtvaardig te leven. Geen enkel betoog voor de veiligheid van de heiligen kan ons de zekerheid geven die overwinning over het kwade brengt. Er zijn een aantal amfibische diersoorten die in twee elementen kunnen leven; een heilige kan dat maar in één. Hij kan niet bestaan in het vlees(7:5; 8:8,9). Er kan een kortstondig vertrek zijn uit geestelijke naar vleselijk gedrag, net zoals een mens voor korte tijd onder water kan verblijven, of zoals een vis kan overleven als hij snel weer wordt teruggezet in het water. Maar als een mens in het water zou blijven, dan zou dat net zo zeker zijn dood betekenen als voor een vis die op het land blijft. Een heilige kan alleen in Christus Jezus leven; hij kan niet heilige zijn en leven naar het vlees. Kwade praktijken worden niet zomaar weggedaan; in de meeste gevallen is het een levenslange taak.

Geestelijke volwassenheid wordt altijd gemarkeerd door een toenemende gevoeligheid voor alles wat voortkomt uit de zonde in de leden, en wat de heilige eens toestond, wordt door de volwassene energiek ter zijde gesteld. Hoe weinigen bereiken de volwassenheid die voor allen bereikbaar is! Er wordt wel gezegd dat het echte werk van de Heer in alle generaties slechts door enkelingen is gedaan. John Wesley zei: "Tien echte Christen zouden het gezicht van Engeland veranderen." Hij bedoelde tien die volkomen toegewijd waren aan Christus en die met spoed alle hindernissen in hun leven uit de weg ruimden. De mens ziet uit naar kwantiteit en aantallen, maar God wenst kwaliteit. Hij zorgt voor de aantallen. Ja, sommigen van hen die zich inspannen om velen te redden, lijken wel bang dat Hij allen redt. Nu traint Hij Zijn gekozenen!

14.

Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods.
Het vermelden van "vlees" wordt nu verlaten. Van de heilige wordt nu verwacht dat hij er zich van heeft afgekeerd, en zich bezig houdt met wat van de geest is. Het is van groot belang de opeenvolging van gedachten op te merken, wat wordt aangegeven door het verbindende "want". Gij zult leven, want de zonen Gods worden door Gods Geest geleid en geven niet toe aan de eisen van het vlees, maar doden de praktijken van het lichaam. Deze leiding navolgen is de zekere manier om de wet van zonde en dood tegen te gaan. Alleen zij die dit doen zijn zonen van God. Dit vers bewijst dat, door het wijzen op de wegen van dood en leven, Paulus spreekt over twee verschillende klassen: de geredden en de niet-geredden. Want allen die... zijn zonen Gods. Dit is een nadrukkelijke beperking van het zoonschap tot hen die worden geleid door de Geest van God en sluit alle anderen buiten. Te veronderstellen dat genade haar onderdanen toestaat geleid te worden door allerlei lusten en verlangens, is een fatale gedachte. Daarom voorzien deze verzen in een belijdenistest.

Van het grootste belang voor een heilige is: veilige leiding. Een redding die hierin niet zou voorzien, zou verre van afdoende zijn. Alle heiligen worden nu geleid door de Geest Gods. Onze Vader leidt ons persoonlijk, zoals Hij ook eens Israël door de grote en vreselijke wildernis leidde.

Hij geleidde hen met een wolk des daags en met vurig licht de ganse nacht;
(Psalm 78:14)
Jehovah ging overdag voor hen uit in een rookkolom; vandaag leidt Hij als Iemand Die verblijft in Zijn heiligen. Onze behoefte aan leiding is niet minder dan die van het verloste Israël. Zoals de wolk het paviljoen was van Jehovahs aanwezigheid, zo is de Geest van God in ons aanwezig om ons vandaag op het rechte pad te houden. De wereld is groot, maar voor de heilige is er maar één veilig pad: dat van Gods keuze. Geleid worden is passief, want God doet het. Zijn leiding voert ons vaak naar plaatsen waar wij zelf niet vrijwillig zouden gaan, en zeker zou het vlees ons er niet naartoe voeren, maar er zit in het woord zeker geen gedachte aan opjagen. Onze Heer, Zelf Zoon zijnde, was van zo'n leiding afhankelijk en werd de wildernis ingevoerd; toch paste Hij Zijn weg aan aan die van God(Lucas 4:1). En Hij werd als een schaap naar de slachtbank gevoerd, maar Hij berustte er in als zijnde de wil van Zijn Vader(Hand. 8:32). Het is ons grote voorrecht, als dommen en onwetenden, om ons naar Gods wijze leiding te voegen.

Een woord dat werd geschreven met als doel de heiligen verstandig te maken over de redding door geloof in Christus Jezus(2Tim.3;15), is te vinden in Psalm 37:5.

Wentel uw weg op de Here en vertrouw op Hem, en Hij zal het maken;
Zo verzamelt Paulus in deze zin de kostbare instructies die in de heilige Schrift worden gegeven over leiding en past ze toe op hen die in Christus Jezus zijn. Zoals de ene persoon de andere leidt, zo leidt onze Vader Zijn zonen via wegen die hen verbaasd doen staan, maar voor hen die Zijn leiding vertrouwen, zijn die paden wegen van aangenaamheid en vrede. God dwingt de menselijke persoonlijkheid niet, noch doet Hij die geweld aan. Hij stelt de twee wegen voor, de weg van het vlees en de weg van de geest, en laat zien dat zij die de laatste bewandelen Zijn zekere leiding hebben. Toen we wegen insloegen van het vlees en in de problemen kwamen, volgden we andere leiding dan de Zijne. De gevolgen zijn meestal ernstig.

De heiligen worden hier zonen van God genoemd, terwijl ze in de navolgende verzen kinderen van God worden genoemd. Deze woorden moeten niet onderling verwisseld worden. Het verschil lijkt te zijn dat kind de natuurlijke verwantschap met een ouder uitdrukt, terwijl zoon lijkt te zeggen, en hieraan toevoegt: de erkende status en wettelijke privileges die gereserveerd zijn voor zonen die hun volwassenheid hebben bereikt. Het verschil wordt duidelijk gegeven in Galaten 4:1-6, waar Gods Zoon hen opeist die onder de wet zijn, opdat ze de plaats zullen krijgen van een zoon. Van hen die onder de wet zijn wordt in de Griekse geschriften nooit gezegd dat ze al zonen zijn; ze worden kinderen en minderjarigen genoemd. Het woord zoon veronderstelt ook gelijkenis.

Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen,
45 opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

(Matt.5:43-48)
Een zoon is soms iemand die dezelfde algemene principes en karaktertrekken heeft als degene van wie hij volgeling is, zoals bijvoorbeeld in: "zoon van de Lasteraar"(Hand. 13:10), "zonen van Abraham"(Gal. 3:7), "zonen van de ongehoorzaamheid"(Efe. 2:2; 5:6) en de "zonen van de donder"(Marc.3:17). Zo zijn ook de zonen van God zij in wier gedrag iets te vinden is van God. Anders is de belijdenis van zoonschap leeg. De liefdelozen lijken niet op de God Die liefde is.

Zoonschap is altijd het resultaat van geloof in God en het bezitten van de geest van de Zoon van God. We zijn alleen zonen als we in de Zoon zijn en als de geest van de Zoon in ons is. Daarom wordt gezegd dat we pas zonen zijn, nadat we hebben geleerd dat we in Christus Jezus zijn door eenheid en gemeenschappelijk leven. Hoewel de Schrift nergens beweert dat rechtvaardiging ons tot zonen maakt, zegt ze wel dat hetzelfde geloof dat rechtvaardigt ons ook tot zonen van Abraham maakt, en door middel van dit geloof zijn allen die het bezitten zonen van God in Christus Jezus. Hoe we in Christus Jezus kwamen wordt uitgelegd in de woorden:

26 Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus.
27 Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed.
28 Hierbij is geen sprake van Jood of Griek...

(Gal.3:26-28)
Om zoon van God te worden moet men opgeeist worden van onder de wet(Gal. 3:7; 25-29; 4:5).

Deze tekst is ook een scherpe berisping tegen de leer dat alle mensen nu zonen van God zijn. De Geest van God verblijft en leidt alleen hen die van Christus zijn. De Vader zei: "Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem,(Matt. 17:5); daarom heeft onze God en Vader plezier in allen die Hij genade geschonken heeft in de Geliefde en die Hij als zonen in eigendom heeft. Er is niet alleen berisping; er is ook bemoediging wanneer we ons herinneren dat we ons tot God wenden vanwege de activiteit van de Geest, dat we wensen Hem te dienen en verlangen naar eenheid met het beeld van Zijn Zoon. Zelfs onze "goddelijke ontevredenheid" over onze huidige capaciteiten is een zeker bewijs van de leiding van onze Vader.





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 25, pagina 285.
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.schriftwoord.nl