|
"6 Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël,
7 en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaäk zal men van nageslacht van u spreken.
8 Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloften gelden voor nageslacht.
9 Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben.
10 Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van een man, onze vader Isaäk.
11 Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan (opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep),
12 werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn,
13 gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat.
"
Gods wegen met Israël vragen om een verdediging van Zijn karakter. Zijn beloften schijnen gefaald te hebben, maar toch zullen we zien dat het ongeloof van Israël niet de trouw van God kan uitvlakken(3:3). Paulus liet aan het begin van dit hoofdstuk de voorrechten van Israël zien, zijn verwanten, niet naar de geest, maar naar het vlees.
Deze mensen dragen de profetische naam van "Israëlieten" en als Joden en als besnedenen hebben ze de garantie van vele voordelen(3:1,2). Zou Paulus vandaag geschreven hebben, dan zou hij geschreven kunnen hebben over de wonderlijke bewaring van zijn volk door de eeuwen heen, verstrooid als zij waren onder de natiën. Hij zou gewezen kunnen hebben op de letterlijke vervulling van de dreigementen van Mozes, als bewijs dat, zelfs in het vlees, de natie van Israël superieur is aan allen in haar mogelijkheden nooit eerder geziene verdrukkingen te overleven, en dat zo is komt omdat God trouw is. Hij zei:
"44 Maar ook zelfs, wanneer zij in het land hunner vijanden zijn, versmaad Ik hen niet en heb Ik geen afkeer van hen, zodat Ik hen zou vernietigen en mijn verbond met hen verbreken: want Ik ben de Here, hun God.
45 Maar Ik zal hun ten goede gedenken het verbond met hun voorvaderen, die Ik voor de ogen der volken uit het land Egypte heb geleid, om hun tot een God te zijn. Ik ben de Here.
"
(Lev. 26:44,45)
Hun toekomst is het onderwerp van vele profetieën.
Maar terwijl Israël lijdt onder Gods ongenoegen, geniet een deel van Israël een weinig van de zegeningen die de natie Israël heeft verspeeld door ongeloof en koppigheid. Verder heeft God goed laten voortkomen uit kwaad, door van Israël's weglopen een gelegenheid te maken om allerlei rijkdom aan de wereld te geven(11:12). Het voordeel van het behoren aan het uitverkoren ras wordt tijdelijk overschaduwd door een onthulling van zegen voor het gehele menselijk ras. Sommige Christenen schuiven wat gemakkelijk het feit van Israël's uitverkiezing terzijde en denken dat het woord van God over deze natie is vervallen. Maar de Jood wil niet twijfelen aan zowel zijn uitverkiezing, als aan Gods woord van beloften aan hem. Ondanks zijn gebrek aan begrip en ondanks verschijningen, kan hij niet anders doen dan geloven dat God Zelf beloofd heeft de zonen van Jacob te zegenen.
Na de speciale voorrechten te hebben opgesomd die nu en altijd aan Israël toebehoren, doet Paulus nu een beroep op de geschiedenis om te bewijzen dat Gods verkiezingen niet bepaald worden door iets in een mens, maar alleen door Zijn vrije wil. God heeft niet toegestaan dat Zijn woord faalt, want de geschiedenis van het uitverkoren ras laat zien dat de uitverkiezing niet alle fysieke afstammelingen van Abraham en andere uitverkoren individuen omvat, maar dat God naar Zijn Eigen vrije keuze selecties maakt uit deze afstammelingen, 6-8. Dit principe wordt voor het eerst in Abrahams familie geïllustreerd. Sara's zoon wordt gekozen en de zoon van Hagar wordt afgewezen, 9. De tweede illustratie is de zaak van Rebekka's tweelingzonen, waarvan de jongste wordt gekozen en zonder verdienste wordt geëerd; deze keuze is terug te vinden in de twee natiën waarvan deze mannen de voorvaderen zouden zijn. Dit valt op te maken uit de geschiedenis van deze beide natiën, 10-13.
"Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël,"
Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou zijn vervallen. Net zoals andere goede fundamentalisten zijn ook de Joden er van overtuigd dat hun favoriete Schriften het woord van God zijn. Deze Schriften waarmerken hun speciale voorrechten en onderscheid. Zij kunnen hun vinger leggen op zulke onvoorwaardelijke beloften als deze:
"7 Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn.
8 Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling vertoeft het ganse land Kanaän, tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik zal hun tot een God zijn.
"
(Gen. 17:7,8)
Paulus heeft al toegegeven dat dit woord niet falen kan, en dat de vervulling daarvan de toekomstige bekering inhoudt van geheel Israël. Maar Israël's huidige toestand, en dan in het bijzonder Paulus' verklaring dat zowel Jood als Griek één[mannelijk geslacht] zijn in Christus Jezus, lijkt zowel Israël als Gods woord opzij te zetten. Hoe kan Paulus zijn twee uitspraken verzoenen? Eerst zegt hij dat er veel voordeel zit in de besnijdenis, en dan: "Want besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, "(1Kor. 7:19). De besnijdenis is voor Israël van zo'n groot belang, omdat dit ritueel het volk identificeert waar ze ook verstrooid zijn. De besnijdenis verzuimen betekent afgesneden zijn van het uitverkoren volk en breken met het verbond(Gen. 17:14). Hoe kan God nu Israël verwerpen, zonder Zijn woord te breken? Paulus zal laten zien dat de ongelovige natie, hoewel verblind, nog steed geliefd wordt omwille van de vaderen, en dat het voordeel van de besnijdenis ligt in de zegeningen van het verbond, waarvan het een teken is.
Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël. "Israël" wordt op twee manieren gebruikt in de Schrift. Soms betekent het niets meer dan de fysieke afstammelingen van Jacob, die een belofte hebben dat ze Israëlieten zullen worden; soms betekent het hen die hebben wat Jacob ontving toen zijn naam werd gewijzigd. Het Israëlkarakter wordt niet verkregen door lichamelijke afstamming van Israël. Jacob zelf werd niet Israël door natuurlijke voortbrenging. Tegen Nicodemus zei onze Heer: "wat uit vlees geboren wordt is vlees". Het vlees alleen maakt geen ware Israëlieten, noch geeft het toegang tot het aan Israël beloofde koninkrijk. De zonen van Israël moeten zien dat de Mens die zij weerstaan de God van Israël is. Wanneer zij het gezicht van God zien zullen ze leven. Hun Messias riep Israël lang geleden op tot bekering. Zij kunnen het koninkrijk niet binnen gaan totdat ze zich bekeren. Het ware Israël wordt uit geest geboren. Het zal gevonden worden binnen de grenzen van het fysieke Israël. Geestelijke uitverkiezing behoort nu tot de binnenste kring van het verkozen volk, maar het vernietigt de hoop van heel Israël niet. In de toekomst zal heel de natie bevestigen dat Gods woord niet heeft gefaald. De waarde van de besnijdenis en afstamming van Israël zal worden aangetoond(Jes. 66:8). Iedere Jood zal dat ook innerlijk zijn en de besnijdenis zal er een van het hart zijn(Rom. 2:29). God noemde hen uit Israël "Lo Ammi"(niet Mijn volk). Zij zullen niet opnieuw "Ammi" zijn totdat zij zich bekeren(Hos. 1).
"en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaäk zal men van nageslacht van u spreken."
En zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn. Men moet er op letten dat, hoewel er selecties worden gemaakt uit de nakomelingen van Abraham en Isaäk, er geen selectie is uit de zonen van Jacob. Ieder van zijn zonen is het hoofd van één van de twaalf stammen van Israël en ieder van deze stammen zal tot in de verste toekomst bestaan. Paulus krijgt zijn illustraties voor selectie uit de tijd voordat er Israëlieten waren. Maar het verbond van de besnijdenis werd met Abraham gemaakt en de kinderen van Israël waren er trots op dat ze Abrahams zaad waren, was waar is. Zij waren Abrahams nageslacht, maar zonder Abrahams geloof.
Door Isaäk zal men van nageslacht van u spreken is een woord dat Gods keuze aangeeft. Ismaël was Abrahams zaad, met net zoveel recht op die eer als de Joden. Wanneer zij zijn eis afwijzen, dan stemmen ze in met het ontkennen van het principe van een overerfbaar recht op alle zegeningen van het Abrahamisch verbond. De belofte werd gedaan aan een goddelijk zaad en beperkt tot een verkozen zoon, Isaäk. Ismaël is een goed voorbeeld van het ongelovig Israël. Zij en hij waren ongetwijfeld het besneden zaad van Abraham en om die reden zijn ze geliefd en gezegend.
"Maar ook de zoon der slavin zal Ik tot een volk stellen, omdat hij uw nakomeling is"(Gen. 21:13). Ismaël kreeg alles waartoe hij in staat was te ontvangen: een nationale zegen voor Abrahams fysieke zaad. Fysieke afstamming maakte Israël niet méér tot de bezitters van de beloofde geestelijke zegeningen dan dat het deze veilig stelde voor Ismaël. Het maakte hen tot een natie.
Drie soorten mensen kunnen zichzelf Abrahams zaad noemen, want God noemt ze bij die naam. Ismaël werd besneden en vormde een natie, omdat hij Abrahams zoon was. Dan volgt Isaäk, die niet alleen Abrahams zaad was naar het vlees, maar ook naar de belofte. Zijn geboorte hield een wonder in: hij vertegenwoordigt de Israëlieten die naar Abrahams vlees werden geboren én ook naar de geest. Onze Heer Zelf was het Zaad(Gal. 3:16-19). Een derde klasse, die geen fysieke relatie heeft met Abraham, zijn zijn zonen en zijn zaad omdat zij Abrahams geloof hebben en verenigd zijn met Christus, het Zaad van Abraham(Gal. 3:7,29). De Heer zei tot het ongelovig Israël: "Ik weet dat gij Abrahams zaad zijt"(Joh. 8:37). Maar Hij vertelde hen ook dat als zij de kinderen van Abraham zouden zijn, zij ook de werken van Abraham zouden doen. En Hij was verplicht hen te vertellen dat hun werken bewezen dat hun vader de Lasteraar was. Fysiek Israël is zeker het zaad van Abraham, maar dat is slechts de halve waarheid. De hele waarheid is dat het ware zaad van Abraham ook het geloof van Abraham heeft.
"Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloften gelden voor nageslacht."
Dat wil zeggen, wordt gebruikt om de betekenis uit te leggen van "In Isaäk zal men van uw zaad spreken"(Gen. 21:12; CV), dat niet de kinderen van het vlees, maar deze de kinderen van God zijn. Lichamelijke afstamming maakt nooit kinderen van God. Ouders kunnen hun eigen geloof en spiritualiteit niet overdragen aan hun kinderen. Gods woord over Isaäk laat zien dat Hij de kinderen van de belofte als zaad ziet. Kinderen van de belofte zijn niet alleen maar beloofde kinderen, maar kinderen met een specifieke goddelijke belofte, dat roept om geloof in God als de Levendmaker van de doden. Abraham en Sara waren beide lichamelijk niet meer geschikt voor het ouderschap, toch werden beide in de belofte door geloof versterkt, op die wijze God verheerlijkend. Abraham geloofde God Die de doden levend maakt. Isaäk was het kind van de belofte, van geloof en van een miraculeuze verlevendiging. Heidenen die in God geloven Die de doden opwekt, zijn, net als Isaäk, de kinderen van de belofte, terwijl de ongelovige zonen van Israël zijn als Ismaël. Hoewel ze Abrahams zaad zijn, zijn ze niet de geestelijke zonen van de vrije vrouw.
"Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben."
Zulk een belofte was zo tegengesteld aan de natuur, dat alleen geloof er vat op kon krijgen. Maar God geeft Zijn beste gaven aan geloof en weerhoudt ze van ongeloof. Bevoorrecht Israël was verblind door ongeloof. Omstreeks deze tijd zal Ik komen lijkt te duiden op dit seizoen in het volgend jaar. Tussen het geven van de belofte en de vervulling geeft God tijd en gelegenheid voor de uitoefening van het geloof. Het is de gelegenheid voor de mens om God te verheerlijken. De beloofde Zoon kwam "op het juiste moment" naar Israël en Zijn eigen volk ontving Hem niet. Het ontbrak het volk aan drie dingen.
- Zij waren de zonen van Israël, zonder de verandering die aan Jacob de profetische naam Israël bracht.
- Zij waren de afstammelingen van Abraham, zonder Abrahams geestelijke zaad te worden.
- Zij waren de kinderen van het vlees, zonder het geloof dat de belofte ontving. Daarom zijn ze maar weinig beter dan Ismaëlieten.
Zoals God, zonder Zijn woord te breken, onderscheid maakte tussen de kinderen van Abraham, zo mag nu de verwerping van de massa van Israël's zonen niet toegeschreven worden aan een verslapping van Zijn woord van belofte aan Israël.
"Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van een man, onze vader Isaäk."
Maar dit niet alleen, dat wil zeggen, niet alleen Sara ontving een belofte, maar ook Rebekka kreeg vóór hun geboorte een woord van belofte over haar nakomelingen. Dit is het meest beslissende bewijs van soeverein ontwerp. Men kan er over twisten dat Isaäk betere eisen had dan zijn onwetmatige halfbroer; en dat Gods belofte over hem was beïnvloed door het geloof van zijn ouders. Maar in het geval van Ezau en Jacob kan geen deze argumenten gebruikt worden. Tegen Rebekka werd gezegd: "de oudste zal de jongste dienstbaar wezen". God verklaart Zijn keuze in een zaak waar geen vraag naar wetmatigheid is en maakte een onderscheid makende belofte, ten gunste van de jongste. Aan Ezau's voordeel van het zijn van de eerstgeborene met zijn geboorterecht wordt voorbij gezien. Terwijl Ismaël terzijde werd gesteld na zijn geboorte en jeugd, werd Ezau als voor zijn geboorte verworpen. Deze tweede illustratie legt alle mogelijke nadruk op de goddelijke keuze, want Rebekka werd door één bevrucht, degene in wie Abrahams zaad werd genoemd. Onze vader Isaäk was een man van God, die zo opmerkelijk eerbiedig was, dat God "de Vrees van Isaäk" wordt genoemd. Deze devote man was de vader van de tweeling jongens, tussen welke God een onderscheid maakte door de een te kiezen en de ander te verwerpen. Onze vader is de gezamenlijke vader van Paulus, of van gelovigen als Petrus, en van de ongelovigen uit de besnijdenis.
"Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan (opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep)."
Het beginsel van Gods keuze wordt verder geïllustreerd door de omstandigheden waaronder God Zijn keuze aan Rebekka onthult. Dit vers is verklarend, om niet te zeggen: tussen haakjes. Want toen de jongens nog niet geboren waren, en daarom ten tijde dat een eis van eerstgeboren zijn nog niet aangevoerd kon worden, maakte God Zijn keuze al bekend. Aan deze noot wordt een tweede toegevoegd, die aantoont dat noch verdienste noch gebrek daaraan Gods keuze beïnvloed had, want toen ze goed noch kwaad hadden gedaan, was de keuze al bepaald. Zo wordt op de meest krachtige wijze bewezen dat zowel het gedrag van Ezau als van Jacob niet Gods keuze bepaalden. De enige en afdoende reden voor een keuze die niet belemmerd werd door een geboorterecht of verdienste, is te vinden in "opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven." Indien God Zijn doelstelling wil bereiken, moet Hij niet gehinderd worden door welke hulp of hindernis van welk schepsel dan ook. Of moeten we misschien zeggen dat Zijn doelstelling blijft bestaan en bereikt zal worden, ondanks onze onhandige inspanningen om te helpen en onze domme pogingen ze te verhinderen? Gods vrijheid van keuze zou beperkt worden als iemand het recht kon verkrijgen om gekozen te worden. Jammer genoeg doen het ongelovige Israël en alle andere religieuzen hun uiterste best zo'n rechts-eis bij God neer te leggen.
Alleen Paulus spreekt van de doelstelling van God. Het bindt zijn brieven tezamen en hij laat zien dat het daarom is dat de aionen gemaakt zijn. De woorden het verkiezend voornemen Gods zijn de sleutel tot de verdediging van God in deze drie hoofdstukken, negen tot en met elf, net zoals de doelstelling van de aionen de sleutel is die heel de Schrift opent. Al Gods daden en keuzes dragen bij aan de bevordering van Zijn ene geopenbaarde doel. God gebruikt menselijke instrumenten en -kanalen voor het bereiken van Zijn doel en Zijn keuzes en roepen van deze mensen markeren de goddelijke stappen in de menselijke geschiedenis. De doelstelling werd gemaakt in Christus Jezus, maar de Christus kwam voort uit een lijn van voorouders die bepaald werd door de keuze van God. Hij is een Zoon des mensen, van Abraham, van Isaäk en niet van Ismaël, van Jacob en niet van Ezau, van Juda en niet van Ruben of een van de anderen, van David en niet van zijn broers of Saul. Deze keuzes zijn niet tot redding, noch wordt iemand afgewezen of is hij onredbaar vanwege het niet uitverkoren zijn. Dat God Ezau niet in de historische bloedlijn wilde hebben is duidelijk, maar dit betekent niet dat hij uitgesloten was van redding. Dit zou tegengesteld zijn aan het universele doel.
Opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, houdt in dat Hij vrij moet blijven. Zijn keuze mag niet bepaald worden door iets in de mens. God zou er voor gezorgd kunnen hebben dat Jacob als eerste geboren werd, in welk geval er van Jacob gezegd kon worden dat hij, als eerstgeborene, enige rechten zou hebben. God ging aan Ezau voorbij, juist om eens en voor altijd Zijn recht van vrij keuze te demonstreren. Iedere keus van God draagt bij aan Zijn ene grote doel. Zijn huidige methode is nog steeds verkiezend. Gods woord aan Israël is niet vervallen, omdat het doel voor zover het Israël betreft, blijft bestaan en bereikt wordt door dezelfde verkiezend methode die geïllustreerd werd door het roepen van Abraham, Isaäk en Jacob. Het doel wordt niet bereikt in de uitverkorenen, maar hun uitverkiezing is er om met behulp van hen het uiteindelijke doel te bereiken. Gods doelstelling, dat de zegen van Israël inhoudt, blijft bestaan, ondanks het ongeloof van het volk en zal bereikt worden omdat God vrij is te doen naar Zijn wil. Het wordt niet bereikt in een verkiezing van de twaalf stammen. Gods selecties zijn niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep. De wil en het roepen van God bepalen de verkiezing. Het is nutteloos om Jacobs roeping te baseren op grond van nog te verrichten goede werken; ze rust geheel op Gods vrije wil. Op grond van zijn verkiezing werd Jacob tot Israël gemaakt.
"werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn"[in het Grieks staat er grotere en mindere.]
Paulus citeert uit de Septuagint, die spreekt van grotere en mindere, in plaats van oudste en jongste, zoals het in het Hebreeuws staat. Ezau werd als eerstgeborene als de grotere beschouwd. Paulus is hier beknopt. Hij citeert slechts een fragment van de bekende profetie. Het fragment brengt de hele context naar boven. Vandaag citeren we hoofdstuk en vers. Terwijl Paulus onze aandacht richt op Ezau en Jacob, als illustraties en bewijzen voor uitverkiezing, is het interessant de hele profetie te zien zoals die tot Rebekka kwam. We leren er van dat deze woorden een beperking waren van de verbondszegen aan Jacob en zijn nageslacht. De jongens konden niet beide het geboorterecht hebben, omdat ze vaders zouden worden van twee verschillende natiën. De zonen van Jacob zouden de vaderen worden van een twaalfstammige natie en van slechts één volk. Zou God Zijn zegen gelijkelijk over Rebekka's tweeling hebben gegeven, dan zouden hun nakomelingen slechts één natie en één volk geworden zijn.
Jehovah zei tot Rebekka:
"Twee volken zijn in uw schoot, en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere, en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen.
"
(Gen. 25:23)
Zo maakte God bekend welke natie en welk volk Hij had verkozen om de verbondszegen te genieten en het aan Abrahams zaad beloofde land te bezitten. De verblijfplaats van Ezau zou altijd buiten het door Israël bewoonde land zijn. God gaf de berg Seïr als bezit aan Ezau, waar vandaan zij de Chorieten verdreven(Deut. 2:5-12). De oudste zou de jongste dienen en dit werd vervuld toen de natie die voortkwam uit Ezau de dienstknecht werd van David en verscheidene koningen uit Juda(2Sam. 8:21; 14:7). Ezau zelf werd nooit slaaf van Jacob. Josephus zegt dat Johannes Hyrcanus de Idumeeërs volledig overwon, ze dwong besneden te worden en ze inlijfde in de Joodse staat(Antiq. 13.9.1). Ze werden weggevaagd uit de volkeren, terwijl de natie die uit Jacob voortkwam nog steeds de bewaarder is van alle verbonden en beloften die aan de vaderen zijn gedaan. De daarop volgende geschiedenis bevestigt de verklaring die aan Rebekka werd gegeven; maar Paulus spreekt slechts van twee individuen, Ezau en Jacob.
God kiest gewoonlijk de mindere en hen die geen verdienste hebben, met als reden dat geen vlees heerlijkheid zou hebben in Zijn aanwezigheid(1Kor. 1:26-29). En Zijn keuze van Jacob boven Ezau illustreert het principe dat Hij het eerste wegneemt om het tweede te vestigen. Het eerste verbond zal opgevolgd worden door het tweede; de eerste mens en zijn mensheid zal plaats moeten maken voor de tweede Mens en Zijn mensheid. Daarom is niet het eerste geestelijk, maar vleselijk, daarna komt dat wat geestelijk is. In het voorliggende geval nam God de tweede zoon, sprak tot hem, zegende hem, bracht hem onder discipline, maakte hem kreupel, en gaf hem toen een naam die hem en zijn zaad alle geestelijke en materiële zegen toezegde in het beloofde land, een zegen die heel Israël zal genieten.
"gelijk geschreven staat: Jacob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat."
Het woord aan Rebekka was een profetie; dit citaat uit Maleachi 1:2-4 laat zien hoe de profetie werd vervuld en legt ook uit hoe God Zijn liefde en Zijn haat laat gelden. Paulus' eerste citaat wees rechtstreeks naar de vaders; zijn tweede richt de aandacht op de twee volken die uit hen voortkwamen. Maleachi legt de voorzegde dienstbaarheid uit. In dit vers geeft Paulus geen reden voor Gods keuze. De band tussen de twee citaten is dat de zonen van Jacob, naar de verkiezing van de vaderen, geliefden zijn, terwijl Ezau's zonen nog steeds buiten het verbond en de daaraan verbonden voorwaarden zijn. De keuze van de natie zit inbegrepen in de keuze van haar grondlegger. Dat het gedrag van de ouders, volgend op hun geboorte, en het historisch karakter van de twee volken de keuze van God niet beïnvloeden, is al eerder benadrukt, speciaal hierboven, in vers elf. Het verschil tussen Jacob en Ezau is eerder het gevolg dan de oorzaak van Gods voorkeur. God legde een verschil in de twee en handhaafde het net zolang als Ezau's nageslacht bestond. Edom was het wereldse nageslacht van een wereldse vader.
"Ik heb je lief gehad," zei Jehovah tegen Israël. Hij had hun voortdurende afvalligheden doorstaan, hen gekastijd en een overblijfsel terug gebracht naar hun eigen land. Gods laatste woorden aan dit liefdeloze volk, eeuwen voordat Hij Johannes de Dope zond, waren: "Ik heb jullie lief!" Zijn liefde voor een volk dat deze liefde niet eens herkende, die ze voortdurend afwees, is een uitdrukking van het feit dat Jacob voorrechten had die aan Ezau onthouden werden. Toch vragen ze: "Waarin hebt Gij ons uw liefde betoond?", dan vraagt God: "Was niet Esau Jakobs broeder?" Dan laat hij zien wat Gods haat betekent(Mal. 1:2-4). Edom, of Ezau, wordt " gebied der goddeloosheid, en: het volk waarop de Here voor eeuwig toornt" genoemd. De activiteit van Gods liefde is te zien in Zijn trouw aan een ontrouw volk; de activiteit van Zijn haat is te zien in Zijn verontwaardiging tegen Edom's goddeloosheid. De Messias werd gezalfd omdat Hij kon haten: "Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat"(Hebr. 1:8,9). Iemand die de scepter hanteert moet ongerechtigheid voldoende haten om het te bestraffen.
Emoties zoals liefde en haat zijn in God te vinden. Maar we moeten in de goddelijke haat niet de boosaardigheid en wraakzucht leggen die de mens zo boos doet haten. In Gods haat is geen druppel van het gif van de zonde te vinden; het is de rechtvaardigheid die niets anders kan doen dan zich afkeren van wat verkeerd is. Gods liefde voor Jacob was, zoals de geschiedenis laat zien, een genadevolle en onverdiende liefde, die bleef bestaan, ondanks de vele provocaties. Zijn haat is rechtvaardig en verdiend. God is goed, ook voor de haatvollen. Hij is goed voor allen, en Zijn zachte genade is overal in Zijn werken te vinden. Ezau kreeg alle zegen die een werelds mens maar kan wensen of hanteren. Jacob werd geleerd de Edomieten met natuurlijke aanhankelijkheid tegemoet te treden. God had gezegd: "De Edomiet zult gij niet verafschuwen, want hij is uw broeder"(Deut. 23:7)
Paulus is hier niet bezig met de persoonlijke redding van individuen, wat hun uitverkiezing en voorbestemming voor heerlijkheid inhoudt, maar met de taken van de gekozen natie. De individuen, Abraham, Isaäk en Jacob waren de voortbrengers van de verkozen natie. De godsverdediging houdt zich bezig met de natie, het overblijfsel van de natie en met de natiën. Deze tekst spreekt niet van de redding of teloorgang van individuen. Mensen en natiën zijn uitverkoren om instrument te zijn van Gods macht, om de andere mensen en natiën te zegenen.
De keuze van de natie was in de keuze voor Jacob ingesloten. Toch wordt het persoonlijk geloof van de vader niet overgedragen aan al zijn nakomelingen. Veel van Jacobs zonen waren net zo werelds als Ezau, en misschien waren een paar van Ezau's zonen zo geestelijk als Jacob. Ja, slechts een klein deel van het overblijfsel van Israël had ook het geloof van Israël. De massa was zo vleselijk als Ismaël, zo werelds als Ezau en zo ongelijk aan Israël als Jacob was toen hij op zijn slechts was. Maar toch hebben zij bepaalde beloften, die aan geen ander volk vervuld kunnen worden. Zijn woord aan Israël, zelfs terwijl Hij zegt dat ze niet Zijn volk zijn, is: "Ik had je zo lief". Zij zijn tegelijk vijanden en geliefden(Rom. 11:28).
Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 28, pagina 53.
Uitgave van Concordant
Publishing Concern
Voor meer delen uit
deze serie, klik
hier
|
|