|
"14 Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet.
15 Weest blijde met de blijden, weent met de wenenden.
16 Weest onderling eensgezind, niet zinnende op hoge dingen, maar voegt u in het eenvoudige. Weest niet eigenwijs.
17 Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen.
18 Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen.
19 Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here.
20 Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen.
21 Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.
"
Vindt u misschien een passage als Romeinen 12:14-21 storend? Het is wel mooi om te zeggen: "Gezegend zij die u vervolgen," of "vergeld niemand kwaad met kwaad," maar hoe kunnen deze inzettingen werkelijk uitgevoerd worden? We kunnen de loftrompet steken over de mooie gevoelens in deze passage, "maar het is buiten toch maar een ruwe wereld!" Toch kunnen we niet tevreden zijn met deze uitnodigingen als slechts een goede theorie te aanvaarden. We zien dat Paulus ze zag als mogelijke en praktische standaarden voor de wandel van de gelovige.
Één ding is glashelder: de grondregels van gedrag, zoals hier aangegeven, worden niet automatisch in ons ingebracht, simpel en alleen omdat we geloofd hebben. Zij staan zij aan zij met gelovend zijn, om precies te zijn: met een dag aan dag en moment na moment zich bewust zijn van de genade van God. "U wordt behouden" door het evangelie, schrijft Paulus in 1Kor. 15:1,2, "indien gij het zo vasthoudt, als ik het u verkondigd heb." Toen we voor het eerst het evangelie geloofden dat Christus stierf voor onze zonden, werden we "verzegeld met de Heilige Geest der belofte"(Efe. 1:13,14), en zo blijven we gered "in genade, door geloof"(Efe. 2:8;CV). Dit is de voltooide redding van oordeel(Rom. 8:1) en de komende verontwaardiging(Rom. 5:9), maar nu moeten we ook gered worden van de kracht van de zonde in ons dagelijks leven, zoals besproken in Romeinen 6:2-18).
Deze voortgaande redding is net zo zeer een zaak van Gods genade, als de verzekerde redding die in Efeze besproken wordt. In beide gevallen is het Gods gunst van geloof, geschonken aan Zijn verkozenen, die de redding ondersteunt. Er is geen redding, of dat nu van toekomstig oordeel is of van hedendaagse bitterheid en boosheid, buiten het geloven dat Christus ten behoeve van ons gestorven is(Rom. 5:8) en dat Hij opgewekt werd uit de doden(Rom. 6:4).
Dit is de reden waarom we zo de nadruk gelegd hebben op de speciale band tussen zowel Romeinen 12 en Romeinen 3:21-8:39, als die tussen Romeinen 12 en de hoofdstukken 9-11, zoals aangegeven door het woordje "dan" in Rom. 12:1.
Vele jaren geleden schreef wijlen broeder E.H.Clayton over de uitnodigingen van Romeinen 12:
"zij zijn echt voorbeelden van de praktijk die zou moeten voortkomen uit het gegeven en ontvangen onderwijs.... Ons gedrag zou een verwerkelijking moeten zijn van de kracht van God, zoals uitgedrukt in de leerstellingen van het evangelie. Aangezien, ten aanzien van ons lichaam, we tot op heden nog niet één gemaakt zijn aan het beeld van Zijn Zoon, werkt de genade, die de onze is in Christus Jezus, nog niet ten volle in ons gedrag, behalve wanneer we er actief gebruik van maken. Genade dwingt niet, maar dringt en nodigt uit en leidt. Genade is niet iets abstracts; ze heeft voor het geloof een positie geschapen om te gehoorzamen in een leven dat een uitwerking is van de leer. Daarom vervangen we gedrag dat Gods verontwaardiging oproept door gedrag dat heerlijkheid aan God brengt en zegen tot ons; dit is een leven dat bekrachtigd wordt door genade om haar instructies, haar verzoeken en haar correcties op te volgen.(*)"
(*) Niet gepubliceerde notities bij Romeinen.
De standaarden voor gedrag die in Romeinen 12:14-21 worden gepresenteerd, zijn niet onmogelijk. Onder de gevolgen van het geloven van het evangelie van genade zullen ze in feite zowel zeker als vreugdevol gegrondvest worden in onze levens.
"Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet."
Het is te midden van de pijn van onrechtvaardige (of schijnbaar onrechtvaardige) behandeling, dat we eigenlijk het liefst eens willen uithalen naar onze vervolgers. Maar zulke boosheid wordt verjaagd door de herinnering dat Christus Jezus stierf voor Zijn vijanden(Rom. 5:10), en daar ben ik er een van! Verder wordt onze haat vervangen door barmhartigheid en mededogen voor hen die ons tegenstaan, als we verder gaan dan een herinnering aan Gods liefde en doorgaan naar een verwerkelijking van haar karakter en kracht, zoals bijvoorbeeld gepresenteerd in Romeinen 8:31-39 of Efeze 2:4-10.
Toen Jezus de code voor Israël's toekomstige koninkrijk vastlegde in Zijn "bergrede"(Matt. 5-8) en de "rede op de vlakke plaats"(Lucas 6:17-49), zei Hij veel dingen die lijken op de uitnodigingen in Romeinen 12. " Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten; zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smadelijk behandelen.
"(Lucas 6:27,28). Maar op dat moment kon de motiverende kracht voor zulk gedrag nog niet gericht worden op het kruis, omdat dat nog niet had plaatsgevonden, en voor Israël komt inderdaad de aansporing tot ideaal gedrag van dreigementen van verlies en ellende(Luc. 6:24,49). Maar toch lijken in deze beide toespraken en in Romeinen de omschrijvingen van de ideale wandel erg op elkaar. We weten dat dit in feite het patroon van gedrag is dat neergelegd is door onze Heer Zelf.
"Weest blijde met de blijden, weent met de wenenden.
16 Weest onderling eensgezind..."
Zonder bijzonder gevoelig te zijn voor de gevoelens van anderen, voelen de meeste van ons de noodzaak voor anderen te delen in ons verdriet en in onze vreugde. In de brief aan de Filippenzen, waar Paulus vaak spreekt over wederkerigheid, schrijft hij:
" Indien er dan enig beroep op u gedaan mag worden in Christus, indien er enige bemoediging is der liefde, indien er enige gemeenschap is des geestes, indien er enige ontferming en barmhartigheid is, maakt dan mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, een in liefdebetoon..."
(Filip. 2:1,2)
De sleutel tot wederkerigheid in Hem wordt gekarakteriseerd door troost, ontferming, eenheid en barmhartigheid. Zijn dood ten behoeve van ons, op zich al de grootste tentoonspreiding van barmhartigheid en betrokkenheid in heel de geschiedenis, heeft tot de huidige situatie geleid, waarin Christus Jezus Degene is "die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit."(Rom. 8:34). Er is er Één Die altijd begrijpt en deelt in onze gevoelens, niet omdat wij Zijn vertroostende betrokkenheid verdienen(want we verdienen die in het geheel niet), maar eenvoudig omdat Hij van ons houdt en Zichzelf gegeven heeft ten behoeve van ons(Efe. 5:2). Niets kan ons met beter gevolg leiden naar een geest van wederkerigheid jegens anderen, in het bijzonder jegens onze mede-gelovigen.
" niet zinnende op hoge dingen, maar voegt u in het eenvoudige."
We zullen dit allen onmiddellijk verbinden met Filippenzen 2:5-8. Maar tenzij God ons de genade geeft om vast te houden aan de werkelijkheid van Christus' ontlediging en nederig maken van Zichzelf ten behoeve van ons, zullen we er snel toe neigen over onszelf te denken dat we uitzonderingen zijn op de hier gegeven algemene regel. Lofprijzing van anderen voor de weg die we gegaan zijn om hen te helpen, is bijzonder schadelijk. Volwassenheid in geloof kan bedorven worden door een grote reputatie van verstand. Het is alleen een waarachtige erkenning dat wij, die niets zijn in onszelf, toch de voorwerpen zijn van Gods liefde door het offer van Zijn Zoon, die ons kan bevrijden voor de nederige houding.
"17 Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen.
18 Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen."
De oproepen in de verzen 14-16 moeten, net als die in 9-13, direct betrokken worden bij onze houding tot medegelovigen, maar het "niemand" en het "alle mensen" van deze passage heeft duidelijk betrekking op alle mensen, zonder uitzondering. Deze mildheid kan lijken op zwakheid. Dit gedragspatroon is moeilijk, niet alleen in zichzelf, maar omdat het in de samenleving nu niet bepaald algemeen wordt bewonderd. "Oog om oog en tand om tand" vindt meer bijval en lijkt een gezonder benadering bij het omgaan met kwaad.
Maar toch wordt dit patroon tentoongesteld in het evangelie(Rom. 5:6,8,10), en Paulus legt er vaak de nadruk op in zijn brieven(Filip. 4:5; 1Thess.4:11,12; 1Tim.2:1,2). Het is zeker niet een zaak van de gemakkelijke weg nemen om, wanneer we slecht behandeld worden, zich te weerhouden van het zoeken van weerwerk, en het is al helemaal niet makkelijk om te voorzien in wat we nodig hebben om goed te doen aan onze vijanden. Maar in het licht van Gods genade aan ons wordt het steeds meer en vaker een patroon van onze relatie met onze medemens.
"18 Houdt zo mogelijk.... vrede met alle mensen.
19 Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here."
Het is opvallend dat wanneer Paulus uiteindelijk spreekt van toorn en wraak, hij het niet gebruikt als een waarschuwing of dreigement om ons op het rechte pad te houden, noch als een patroon dat door God gegeven is om na te volgen, maar hij spreekt er veeleer over als een zaak die voor God is gereserveerd, op Zijn moment en op Zijn eigen manier. Wij zullen gered worden van toorn(Rom. 5:9), en hoewel het tot sommigen zal komen, is het op geen enkele wijze toepasbaar op onze huidige houding en gedrag. Door te verwijzen naar Gods wraak(de Septuagint vertaling citerend uit Deuteronomium 32:35), sluit Paulus uit dat het iets is wat in onze levens zal binnentreden. Omdat het geen deel uitmaakt van het evangelie, maakt het ook geen deel uit van de dagelijkse redding die aan hedendaagse gelovigen wordt geschonken.
"Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen."
Paulus citeert hier rechtstreeks uit de Septuagintvertaling van Spreuken 25:21,22a, dat in een concordante vertaling van de Hebreeuwse tekst als volgt klinkt:
"Indien iemand die u haat honger heeft, geef hem brood te eten,
en als hij dorst heeft, geef hem water te drinken,
want u zult gloeiende kolen op zijn hoofd stapelen.
"
De verwijzing naar gloeiende kolen kan niet doen veronderstellen dat we de vijand schade moeten toebrengen. Zelfs in Spreuken was de gedachte hierachter dat deze daden voordeel voor iedereen zouden voortbrengen, want de laatste zin van vers 22 leest in het Hebreeuws:"en Yahweh Zelf zal u terug betalen."
De woorden "terug betalen" zijn nauw verwant met het Hebreeuwse woord voor "vrede." De betekenis is dat daar waar eens haat was, er nu de beloning van vrede zal zijn.
Dit is volkomen in overeenstemming met de context van Romeinen 12. "Toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons"(Rom. 5:10), en daarom mogen we vrede hebben met God(Rom. 5:1). Dit evangelie van vrede, op haar beurt, voedt ons op om onze vijanden met positieve daden van goedheid te behandelen, zodat hij gewetens geraakt zal worden en zij, met ons, van de vrede mogen genieten.
We kunnen mogelijk in staat zijn talrijke voorbeelden uit onze eigen ervaring naar voren te brengen waar onze vriendelijke daden ten opzichte van hen die ons tegenstreefden niet tot vrede geleid hebben; maar dat verandert niets aan het feit dat dit is hoe Gods genade ons leert om te handelen. We moeten niet verwachten dat het goede fruit van het gedrag altijd onmiddellijk geproduceerd wordt, mogelijk niet eens tijdens ons leven. Paulus maakt hier gebruik van een spreuk die aan hem en sommige van de Romeinse gelovigen goed bekend was, om het soort van gedrag te benadrukken dat door Gods genade in het leven van een gelovige wordt voortgebracht.
A.E.Knoch schreef:
"Een vijand in gevaar, in plaats van dat dit roept om haat en wraak, is een bijzondere gelegenheid voor het laten zien van Gods genade. Het speciale hapje waarmee een geëerde gast werd verwend, was een teken van achting en overweging. Mededogen mag dan een vijand voorzien van voedsel, maar genade vergezelt de gift met ieder kenmerk van liefde en eer. Dit is de manier waarop God onze vijand overwon, en daarom zouden wij op gelijke wijze moeten handelen.(*)
(*)Concordant Commentary, p243.
"Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede."
Later schreef Paulus over Christus Die triomfeerde over vijandige machten door hun vijandschap aan het kruis te nagelen(Kol. 2:15). Deze overwinning was in feite een triomf van de verzoening, want door het kruis vestigt God vrede doorheen heel het universum(Kol. 1:20). Zo ook draagt de apostel, bij het samenvatten van dit deel van zijn brief aan de Romeinen, ons op het kwade te overwinnen door het goede. Noch toorn, noch oordeel zullen het laatste woord hebben over het lot van de vijanden van God. Het kruis van Christus zal het hoogst verheven staan als de laatste en beslissende daad van God in het omgaan met de mensheid, en inderdaad met al Zijn schepselen. Dringt ons dit niet(2Kor. 5:14) om in liefde om te gaan met hen die ons tegenstreven?
Zij die geloven dat God hen redt door de dood en opstanding van Zijn Zoon, zullen ondervinden dat hun gedrag meer en meer gelijkvormig zal worden aan de principes zoals uitgezet in Romeinen 12. Zoals broeder Clayton schreef: "Genade dwingt ons niet om op deze wijze te handelen, maar ze is zeker effectief in het voortbrengen van dit gedragspatroon in het leven van de gelovige."
Hoe groot en heerlijk en overvloedig genadevol zijn de wegen van God!
Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 77, pagina 225
Uitgave van Concordant
Publishing Concern
Voor meer delen uit
deze serie, klik
hier
|
|