Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Lucas
Hoofdstuk 8
|
|
(Ga met de muis op een groene naam staan, dan ziet u de betekenis. Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 En het gebeurde, achtereenvolgens, dat Hij door stad en dorp reist*, het koninkrijk van ° proclamerend en evangeliserend. En de twaalf waren samen met Hem.
2 En enige vrouwen, die genezen waren geworden vanaf boosaardige geesten en zwakheden: , die wordt genoemd, uit wie zeven demonen waren uitgekomen,
3 en , vrouw van , gevolmachtigde van , en en vele andere vrouwen, die Hem bedienden vanuit het hunne.
4 Een talrijke schare nu samen zijnde en die overeenkomstig hun stad naar Hem op- en afgaan, tot hen zei Hij door een parabel:
5 "De zaaier kwam uit voor het zaaien* van zijn °zaaigoed. En bij zijn °zaaien valt* er inderdaad iets naast de weg en het werd vertrapt*. En de vliegende schepsels van de hemel aten het op.
6 En ander zaad valt* neer op de rots, en ontspruitend verdort* het omdat het geen vochtigheid had.
7 En ander zaad valt* te midden van de dorens, en samen uitspruitend, smoren* de dorens het.
8 En ander zaad valt* in de goede °aarde en ontspruitend maakt* het honderdvoudig vrucht." Deze dingen zeggend, riep Hij luid: "Die oren heeft om te horen, laat hem horen!"
9 Zijn °leerlingen nu stelden Hem een vraag, zeggend: "Wat moge deze °parabel zijn?"
10 Hij nu zei: "Jullie is het gegeven de geheimen van het koninkrijk van ° te kennen*, maar tot de overigen spreek Ik in parabels, opdat zij bekijkend toch niet zullen bekijken en horende zij toch niet zullen begrijpen.
11 Dit nu is de parabel: Het zaaigoed is het woord van °.
12 Die nu naast de weg zijn, zijn die horen*. Daarna komt de en neemt het woord weg van hun °hart, opdat zij toch niet, gelovend*, gered zullen worden.
13 Die nu op de rots zijn die, wanneer ook maar zij zouden horen, met vreugde het woord ontvangen. En dezen hebben geen wortel, die voor een periode geloven en in een periode van beproeving nemen zij afstand.
14 Die nu in de dorens vallen, dezen zijn het die horen* en onder bezorgdheden en rijkdom en onder geneugten van het levensonderhoud gaande, worden verstikt. En zij brengen het niet tot rijpheid.
15 Die nu in de ideale aarde, dezen zijn het die met een ideaal hart en goed horend*, het woord vasthouden en vrucht brengen onder verduren.
16 Niemand nu, een lamp aanstekend*, bedekt hem met een voorwerp of plaatst hem onder een ligbed, maar plaatst hem op een lampstandaard, opdat die binnen gaan het licht zullen bekijken.
17 Want niets is verborgen dat niet openbaar zal worden, noch verhuld dat het niet gekend zal worden en tot in het openbaar zal komen.
18 Kijkt dan uit hoe jullie horen! Want wie ook maar zal hebben, aan hem zal het gegeven worden en wie ook maar toch niet zal hebben, ook wat hij meent te hebben zal vanaf hem weggenomen worden."
19 Nu kwamen Zijn °moeder en Zijn °broeders naar Hem toe en zij konden Hem niet treffen vanwege de schare.
20 Het nu werd Hem bericht, zeggend: "Uw °moeder en Uw °broeders staan buiten, willend U waar te nemen."
21 En antwoordend zei Hij tot hen: "Dezen zijn Mijn moeder en broeders, die het woord van ° horen en doen."
22 En het gebeurde nu in één van de dagen, dat Hij instapte tot in een schip, met Zijn °leerlingen. En Hij zei tot hen: "Wij zullen doorheen komen tot in de overkant van het meer." En zij voeren weg.
23 En bij hun zeilen valt* Hij in slaap. En een stormvlaag van wind daalde neer tot in het meer en zij liepen* helemaal vol. En zij waren in gevaar.
24 En naar Hem toe komend schudden* zij Hem wakker, zeggend: "Meester, Meester, wij vergaan!" Deze nu, wakker geschud wordend, vermaant* de wind en de golfslag van het water en zij houden* op. En er kwam kalmte op het water.
25 Hij nu zei tot hen: "Waar is jullie °geloof?" Maar bevreesd wordend verwonderen* zij zich, tot elkaar zeggend: "Wie dan is deze, dat Hij ook de winden en het water nadrukkelijk beveelt en zij Hem gehoorzamen?"
26 En zij varen* af tot in de landstreek van de Gergesenen, welke aan de tegenovergelegen kant van ° is.
27 En bij Zijn komst op het land, gaat* Hem een zekere man vanuit de stad tegemoet die demonen had en een aanzienlijke tijd geen bovenkleding aantrekt*. En hij verbleef niet in een woonhuis, maar in de graftomben.
28 En ° waarnemend valt* hij gillend* voor Hem neer. En hij zei met grote stem: "Wat is het met mij en met U, , Zoon van °, de Hoogste? Ik smeek U, U zou mij toch niet kwellen!"
29 Want Hij geeft de onreine °geest opdracht uit te komen vanaf de mens; want in vele tijden had hij hem meegesleept en werd hij met ketenen en met voetboeien bijeengebonden, bewaakt wordend. En de boeien doorscheurend werd hij door de demon, tot in de woestijnen voortgedreven*.
30 ° nu stelt* hem een vraag, zeggend: "Wat is jouw naam?" En hij nu zei: "." Want vele demonen kwamen tot in hem binnen.
31 En zij riepen Hem op dat Hij hen toch niet uitdrukkelijk zou bevelen weg te komen tot in de afgrond.
32 Nu was daar een aanzienlijke troep van varkens, weidend op de berg. En zij roepen* Hem op dat Hij hen zou toestaan in dezen binnen te komen. En Hij staat* het hen toe.
33 En vanaf de mens uitkomend kwamen de demonen binnen tot in de varkens. En de troep stormt* neerwaarts van de steile helling, tot in het meer, en werd gesmoord.
34 Die weiden, nu, het gebeurde waarnemend, vluchtten. En zij berichten* tot in de stad en tot in de velden.
35 En zij kwamen uit om het gebeurde waar te nemen. En zij kwamen naar ° toe en zij vonden de mens, van wie de demonen uitkwamen, van bovenkleding voorzien zijnde en verstandig zijnde, zittend bij de voeten van °. En zij werden bevreesd.
36 En die ook waarnamen hoe de demonisch gedreven wordende werd gered, berichten* aan hen.
37 En heel de menigte van de omliggende streek van de Gergesenen vraagt* Hem van hen weg te komen, want zij werden samengedrukt* in grote vrees. En Hij, instappend* tot in het schip, keert* terug.
38 De man nu, vanaf wie de demonen uitgekomen waren, smeekte* Hem samen met Hem te mogen zijn*. Maar ° zendt* hem weg, zeggend:
39 "Keer terug tot in jouw °huis en vertel zoveel als ° voor jou deed*." En hij kwam weg, overeenkomstig het gezegde, heel de stad proclamerend zoveel als ° voor hem deed*.
40 En het gebeurde bij de terugkeer van ° dat de schare Hem verwelkomt*, want zij waren allen Hem verwachtend.
41 En neem waar, er kwam een man genaamd en hij was overste van de synagoge. En vallend aan de voeten van °, riep hij Hem op binnen te komen tot in zijn °huis,
42 want zijn enigverwekte dochter was ongeveer twaalf van jaren en deze stierf. En bij Zijn heengaan verstikten de scharen Hem.
43 En een vrouw, bloed vloeiend vanaf twaalf jaren, die heel het levensonderhoud opmaakte* aan artsen, is niet sterk genoeg om door iemand genezen* te worden.
44 Vanaf achteren naar Hem toe komend, raakt* zij het kwastje van Zijn °bovenkleding aan en ogenblikkelijk stond* de vloeiing van haar °bloed stil.
45 En ° zei: "Wie is het die Mij aanraakt*?" Allen nu ontkennen. En ° zei en die samen met hem: "Meester, de scharen drukken U samen en zij verdringen. En U zegt: 'Wie is het die Mij aanraakt*?'"
46 Maar ° zei: "Iemand raakte* Mij aan, want Ik wist dat macht vanaf Mij is uitgekomen."
47 De vrouw echter, waarnemend dat zij niet onopgemerkt was gebleven, kwam sidderend, en, voor Hem neervallend, bericht in het zicht van heel het volk om welke reden zij Hem aanraakte* en hoe zij ogenblikkelijk gezond werd gemaakt*.
48 Hij nu zei tot haar: "Dochter, houd moed! Jouw °geloof heeft jou gered. Ga in vrede!"
49 Nog bij Zijn spreken komt iemand bij de overste van de synagoge, tot hem zeggend: "Uw °dochter is gestorven. Vermoei de Leraar niet meer."
50 Maar °, het horend*, antwoordde hem, zeggend: "Vrees toch niet, geloof* alleen en zij zal gered worden."
51 En tot in het woonhuis komend laat* Hij niemand samen met Hem binnenkomen dan en en en de vader van het meisje en de moeder.
52 Zij nu huilden en zij treurden heftig vanwege haar. Hij nu zei: "Huilm toch niet, want zij stierf niet, maar zij sluimert."
53 En zij lachten Hem uit, waargenomen hebbend dat zij stierf.
54 Hij nu, allen naar buiten uitdrijvend en haar °hand vattend*, roept* luid, zeggend: "°Meisje, ontwaak!"
55 En haar °geest keert* terug en zij stond ogenblikkelijk op. En Hij schrijft* voor dat aan haar te eten gegeven* zal worden.
56 En haar °ouders waren buiten zichzelf, maar Hij geeft* aan hen opdracht aan niemand het gebeurde te zeggen.
Terug naar de index.
Naar Lucas 9
|
|
© www.schriftwoord.nl U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.
|