|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En de dagen van om te sterven naderden en hij gaf , zijn zoon, instructie, zeggend:
2 "Ik ga de weg van heel de aarde en jij, wees standvastig en word een man,
3 en onderhoud de opdracht van JAHWEH, jouw Elohim, om in Zijn wegen te gaan, Zijn statuten in acht nemend, Zijn instructies en Zijn verordeningen en Zijn getuigenissen, zoals die geschreven zijn in de wet van , opdat jij intelligent handelt in al wat jij zal doen en in alles waar jij je om wendt,
4 opdat JAHWEH Zijn woord zal bevestigen dat Hij over mij sprak, zeggend: Indien jouw zonen hun weg in acht nemen om voor Mijn aangezicht te gaan in trouw, met heel hun hart en met heel hun ziel, zeggend: Er zal geen man van jou afgesneden worden van de troon van .
5 En ook: jij, jij weet wat , zoon van , tegen mij deed, wat hij deed tegen twee oversten van de legers van , tegen , zoon van , en tegen , zoon van . En hij doodde hen en hij plaatste het bloed van de strijd in vredestijd en hij gaf bloed van de strijd in zijn gordel die om zijn taille is en in zijn sandaal die aan zijn voeten is.
6 En jij zal doen naar jouw wijsheid en jij zal zijn grijze haren niet in vrede in doen afdalen.
7 En aan de zonen van , de Gileadiet, zal jij vriendelijkheid doen; en zij zijn die eten van jouw tafel, want zo naderden zij tot mij, toen ik wegvluchtte van het aangezicht van , jouw broer.
8 En aanschouw!, met jou is , zoon van , zoon van de Jaminiet uit , en hij sprak over mij een vloek uit, een pijnlijk zijnde vloekuitspreking, in de dag van mijn gaan naar . En hij daalde af om mij te ontmoeten bij de en ik zweerde hem bij JAHWEH, zeggend: Indien ik jou ter dood breng door het zwaard.
9 En nu moet het niet zo zijn dat jij hem voor onschuldig houdt, want jij bent een wijs man en jij weet wat jij met hem zal doen. En jij doet zijn grijze haar afdalen met bloed in ."
10 En ligt neer bij zijn vaders. En hij wordt begraven in de stad van .
11 En de dagen waarin regeerde over waren veertig jaren. In regeerde hij zeven jaren en in regeerde hij drie en dertig jaren.
12 En zat op de troon van , zijn vader, en zijn koningschap werd uitermate gevestigd.
13 En , zoon van , kwam bij , moeder van , en zij zei: "Kom jij in vrede?" En hij zei: "Vrede!"
14 En hij zei: "Ik heb een woord van mij voor u." En zij zei: "Spreek."
15 En hij zei: "U weet dat het koningschap voor mij was, want heel plaatste hun aangezicht op mij om koning te worden. En het koningschap werd omgekeerd en het werd voor mijn broer, want het is voor hem van JAHWEH.
16 En nu heb ik één verzoek dat ik van u vraag. Het moet niet zo zijn dat u uw aangezicht van mij afkeert." En zij zei: "Spreek!"
17 En hij zei: "Zeg alstublieft tot , de koning, dat hij uw aangezicht niet afkeert en hij mij , de Sunemitische, zal geven als vrouw."
18 En zei: "Goed, ik zal over jou tot de koning spreken."
19 En kwam bij koning om met hem te spreken over . En de koning stond op om haar te ontmoeten en hij boog zich voor haar neer. En hij zat op zijn troon en men plaatste een troon voor de moeder van de koning. En zij zat rechts van hem.
20 En zij zei: "Ik vraag van jou één klein verzoek. Het moet niet zo zijn dat jij jouw aangezicht van mij afkeert." En de koning zei tot haar: "Vraag, mijn moeder, want ik keer niet af van uw aangezicht."
21 En zij zei: ", de Sunemitische, zal aan , jouw broeder, tot vrouw gegeven worden."
22 En koning antwoordde en hij zei tot zijn moeder: "En waarom vraagt u , de Sunemitische, voor ? Vraag voor hem het koningschap - want hij is mijn broeder, groter dan ik - en voor , de priester, en voor , zoon van ."
23 En koning zweerde bij JAHWEH, zeggend: "Zo zal Elohim met mij doen en zo zal Hij toevoegen, want sprak dit woord tegen zijn ziel.
24 En nu, zo waar JAHWEH leeft, Die mij vestigde en Die mij doet zitten op de troon van , mijn vader, en Die voor mij een huis maakte zoals Hij sprak. Vandaag zal ter dood gebracht worden."
25 En koning zond door de hand van , zoon van , en hij kwam op tegen hem en hij stierf.
26 En de koning zei tot , de priester: "Ga naar , op jouw velden, want jij bent een man van de dood. Maar in deze dag zal ik jou niet ter dood brengen, want jij droeg de kist van mijn Heer JAHWEH voor het aangezicht van , mijn vader, en omdat jij jezelf vernederde in alles waarin mijn vader zichzelf vernederde."
27 En dreef uit van het priester zijn voor JAHWEH, om het woord van JAHWEH te vervullen dat Hij sprak over het huis van in .
28 En het bericht kwam tot - want boog af achter , maar achter boog hij niet af - en vluchtte naar de tent van JAHWEH en hij hield vast aan de horens van het altaar.
29 En aan koning werd verteld dat vluchtte naar de tent van JAHWEH, en zie!, hij was naast het altaar. En zond , zoon van , zeggend: "Ga! Kom tegen hem op!"
30 En kwam naar de tent van JAHWEH en hij zei tot hem: "Zo zegt de koning: Ga uit!" En hij zei: "Nee, want hier zal ik sterven." En bracht het woord terug naar de koning, zeggend: "Zo sprak en zo antwoordde hij mij."
31 En de koning zei tot hem: "Doe zoals hij sprak en kom tegen hem op. En jij begraaft hem en jij neemt de bloedschuld weg die zonder reden vergoot van mij en van het huis van mijn vader.
32 En JAHWEH doet zijn bloed terugkeren op zijn hoofd, want hij kwam op tegen twee rechtvaardige mannen en beteren dan hij. En hij doodde hen met het zwaard - en mijn vader wist het niet - , zoon van , overste van het leger van , en , zoon van , overste van het leger van .
33 En hun bloedschuld keert terug op het hoofd van en op het hoofd van zijn zaad, tot de aion. En voor en voor zijn zaad en voor zijn huis en voor zijn troon zal er vrede zijn tot aan de aion van JAHWEH."
34 En , zoon van , ging op en hij kwam op tegen hem en hij bracht hem ter dood. En hij werd begraven in zijn huis, in de wildernis.
35 En de koning gaf , zoon van , in plaats van hem als hoofd over het leger, en , de priester, gaf de koning in plaats van .
36 En de koning zond en hij riep tot en hij zei tot hem: "Bouw voor jou een huis in en woon daar en jij zal van daar niet uit gaan, waarheen dan ook.
37 En het gebeurt in de dag van jouw uitgaan en jij de wadi van de oversteekt, weet dan dat jij zal sterven, ja sterven - jouw bloed zal op jouw hoofd komen."
38 En zei tot de koning: "Het woord is goed. Zoals mijn heer, de koning, sprak, zo zal uw dienaar doen." En woonde in , vele dagen.
39 En het gebeurde aan het einde van drie jaren, dat twee van de dienaren van wegrenden naar , zoon van , koning van . En men vertelde aan , zeggend: "Aanschouw! Uw dienaren zijn in ."
40 En stond op en hij zadelde zijn ezel en hij ging naar , naar , om zijn dienaren te zoeken. En ging en hij bracht zijn dienaren uit .
41 En het werd aan verteld dat uit naar ging, en dat hij terugkeerde.
42 En de koning zond en hij riep tot en hij zei tot hem: "Bezwoer ik jou niet bij JAHWEH? En ik betuigde tot jou, zeggend: Op de dag dat jij uit gaat en jij waarheen dan ook gaat, zal jij weten, ja weten dat jij zal sterven, ja sterven. En jij zei tot mij: Het woord is goed, ik luister?
43 En om welke reden nam jij niet de eed van JAHWEH in acht en de instructie die ik jou gaf?"
44 En de koning zei tot : "Jij weet al het kwaad dat jouw hart weet dat je deed tegen , mijn vader. En JAHWEH deed jouw kwaad terugkeren op jouw hoofd.
45 Maar de koning, , zal gezegend worden en de troon van zal gevestigd zijn voor het aangezicht van JAHWEH tot aan de aion."
46 En de koning gaf , zoon van , instructie en hij ging uit en hij kwam op tegen hem en hij stierf. En het koningschap werd gevestigd in de hand van .
Terug naar de indexpagina
Naar 1 Koningen 3
|
|