|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En verzwagerde zich met , koning van . En hij neemt een dochter van en hij bracht haar naar de stad van , totdat hij het bouwen van zijn huis en het huis van JAHWEH en de muur van beëindigde, rondom.
2 Maar het volk offerde op de hoge plaatsen, omdat het huis voor de naam van JAHWEH tot aan die dagen nog niet was gebouwd.
3 En had JAHWEH lief, gaande in de statuten van , zijn vader, maar hij offerde en deed wierook roken op de hoge plaatsen.
4 En de koning ging naar om daar te offeren, want dat was de grote hoge plaats. Duizend opstijgoffers deed opgaan op dat altaar.
5 In verscheen JAHWEH aan in een nachtdroom en Elohim zegt: "Vraag! Wat zal Ik jou geven?"
6 En zei: "U deed met Uw dienaar grote vriendelijkheid, zoals hij voor Uw aangezicht ging in trouw en in rechtvaardigheid en in oprechtheid van hart, met U. En U nam voor hem deze grote vriendelijkheid in acht en u gaf aan hem een zoon, zittend op zijn troon, zoals op deze dag.
7 En nu, JAHWEH, mijn Elohim, U maakte Uw dienaar koning in plaats van , mijn vader. En ik ben een kleine knaap; ik weet niet van uit gaan en van in komen.
8 En Uw dienaar is in het midden van Uw volk, dat U koos, een talrijk volk dat niet geteld zal worden en niet genummerd vanwege de veelheid.
9 En geef aan Uw dienaar een luisterend hart om over Uw volk recht te spreken, om te begrijpen tussen goed en kwaad, want wie kan over dit zware volk van U rechtspreken?"
10 En het woord was goed in de ogen van de Heer, dat deze zaak vroeg.
11 En Elohim zei tot hem: "Omdat jij deze zaak vroeg en jij niet voor jouzelf vele dagen vroeg en jij niet voor jouzelf om rijkdom vroeg en jij niet vroeg om de ziel van jouw vijanden, maar jij voor jouzelf vroeg om te begrijpen om oordeel te verstaan,
12 aanschouw!, Ik zal doen naar jouw woorden. Aanschouw!, Ik zal aan jou een wijs en begrijpend hart geven, zodat er niemand was als jij vóór jou. En na jou zal er niemand opstaan zoals jij.
13 En ook: wat jij niet vroeg geef Ik jou, ook rijkdom, ook heerlijkheid, zodat er niemand was zoals jij, een man onder de koningen, al jouw dagen.
14 En indien jij gaat in Mijn wegen, Mijn statuten en Mijn instructies in acht nemend, zoals jouw vader ging, dan verleng Ik jouw dagen."
15 En ontwaakte, en aanschouw!, het was een droom. En hij kwam in en hij stond voor het aangezicht van de kist van het verbond van de Heer en hij deed opstijgoffers opgaan en hij maakte vredeoffers. En hij maakte een feestmaal voor al zijn dienaren.
16 Dan kwamen twee vrouwen, prostituees, naar de koning en zij stonden voor zijn aangezicht.
17 En de ene vrouw zei: "O, mijn heer. Ik en deze vrouw wonen in één huis en ik baarde bij haar in het huis.
18 En het gebeurde in de derde dag van mijn baren dat ook deze vrouw baarde. En wij waren samen. Er was geen vreemde met ons in het huis, uitgezonderd wij beiden in het huis.
19 En de zoon van deze vrouw stierf in de nacht, omdat zij op hem lag.
20 En zij stond op in het midden van de nacht en zij nam mijn zoon naast mij weg - en uw dienstmeisje sliep - en zij legde hem aan haar boezem, en haar zoon, de dode, legde zij aan mijn boezem.
21 En ik stond in de ochtend op voor het zogen van mijn zoon, en aanschouw!, hij was dood! En ik beschouwde hem zorgvuldig in de ochtend en aanschouw!, hij was niet mijn zoon die ik baarde."
22 En de andere vrouw zei: "Nee, want mijn zoon is de levende en jouw zoon is de dode." En deze zei: "Nee, want jouw zoon is de dode en mijn zoon is de levende." En zij spraken voor het aangezicht van de koning.
23 En de koning zei: "Deze vrouw zegt: Deze is mijn zoon, de levende en de zoon van jouw is de dode, maar deze vrouw zegt: Nee, want jouw zoon is de dode en mijn zoon is de levende."
24 En de koning zei: "Neemt voor mij een zwaard." En zij brachten het zwaard voor het aangezicht van de koning.
25 En de koning zei: "Houwt de jongen, de levende, af tot twee, en geeft de helft aan de één en de helft aan de ander."
26 En de vrouw van wie de zoon, de levende, was, sprak tot de koning (want haar mededogen over haar zoon werd vurig gemaakt) en zij zei: "O mijn heer, geef aan haar de geboren zijnde, de levende, en het moet niet zo zijn dat jullie hem ter dood brengen." En de ander zei: "Hij zal niet voor mij en ook niet voor jou zijn. Houwt af!"
27 En de koning antwoordde en hij zei: "Geeft aan haar de geboren zijnde, de levende, en jullie zullen hem zeker niet ter dood brengen. Zij is zijn moeder."
28 En heel hoorde het oordeel dat de koning oordeelde en zij vreesden voor het aangezicht van de koning, want zij zagen dat wijsheid van Elohim in zijn binnenste was om het oordeel te doen.
Terug naar de indexpagina
Naar 1 Koningen 4
|
|