|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 Dan deed de oudsten van samenkomen, alle hoofden van de stamhuizen, vorsten van de vaders, voor de zonen van , bij koning , in , om de kist van het verbond van JAHWEH vanaf de stad van te doen opgaan, dat is .
2 En zij kwamen samen bij koning , alle mannen van , in de maand , in de feestviering; het was de zevende maand.
3 En alle oudsten van kwamen en de priesters droegen de kist.
4 En zij brachten de kist van JAHWEH op en de tent van de afspraak en alle voorwerpen van de heiligheid die in de tent waren; en de priesters en de Levieten brachten ze op.
5 En koning en heel de vergadering van , die bij hem samengekomen waren, waren bij hem, tot vóór de kist, kleinvee en grootvee offerend, die niet genummerd en niet geteld werden vanwege de veelheid.
6 En de priesters brachtten de kist van het verbond van JAHWEH naar zijn plaats, naar het binnenste heiligdom van het huis, naar de heiligheid van de heiligheden, onder de vleugels van de cherubs,
7 want de cherubs spreidden hun vleugels uit naar de plaats van de kist en de cherubs overschaduwden over de kist en over zijn draagstokken, van bovenaf.
8 En de draagstokken staken uit en de uiteinden van de draagstokken waren te zien vanaf de heilige plaats, vóór het binnenste heiligdom, maar zij werden niet gezien aan de buitenzijde; en zij zijn daar tot aan deze dag.
9 Er is niets in de kist dan de twee stenen platen, die daar achter liet bij , waar JAHWEH een verbond sneed met de zonen van , bij hun uitgaan vanaf het land van .
10 En het gebeurde bij het uitgaan van de priesters vanaf de heilige plaats, dat de wolk het huis van JAHWEH vulde.
11 En de priesters konden niet staan om dienst te verrichten vanwege het aangezicht van de wolk, want heerlijkheid van JAHWEH vulde het huis van JAHWEH.
12 Toen zei : "JAHWEH zei te verblijven in de mistige donkerheid.
13 Ik bouwde, ja bouwde een huis van residentie voor U, een terrein voor U om aionen in te wonen."
14 En de koning keerde zijn aangezicht om en hij zegende heel de samenkomst van , en heel de samenkomst van stond.
15 En hij zei: "Gezegend is JAHWEH, Elohim van , Die sprak met Zijn mond met , mijn vader, en door Zijn hand vervulde Hij het, zeggend:
16 Vanaf de dag dat Ik Mijn volk deed uitgaan uit , koos Ik geen stad uit alle stammen van om daar een huis te bouwen waar Mijn Naam kan zijn. En Ik koos om over Mijn volk te zijn.
17 En het kwam op het hart van , mijn vader, om een huis te bouwen voor de naam van JAHWEH, Elohim van .
18 En JAHWEH zei tot , mijn vader: Omdat het in jouw hart kwam om een huis te bouwen voor Mijn Naam deed jij goed, want het kwam op jouw hart.
19 Maar jij zal het huis niet bouwen, maar veeleer jouw zoon, die vanaf jouw lendenen uitgaat. Hij, hij zal het huis voor Mijn Naam bouwen.
20 En JAHWEH volbracht Zijn woord dat Hij sprak. En ik stond op in plaats van , mijn vader, en ik zat op de troon van , zoals JAHWEH sprak. En ik bouwde het huis voor de Naam van JAHWEH, Elohim van .
21 En ik maakte daar een plaats voor de kist waarin het verbond van JAHWEH is dat Hij sneed met onze vaders, toen Hij hen deed uitgaan uit het land van ."
22 En stond voor het aangezicht van het altaar van JAHWEH, tegenover heel de samenkomst van en hij spreidde zijn handpalmen uit naar de hemelen.
23 En hij zei: "JAHWEH, Elohim van , er is geen Elohim zoals U, boven in de hemelen en beneden op de aarde, Die het verbond bewaart en de vriendelijkheid voor Uw dienaren, die gaan voor Uw aangezicht met heel hun hart,
24 die voor Uw dienaar , mijn vader, bewaarde wat U tot hem sprak. En U sprak met Uw mond en met Uw hand vervulde u het, zoals op deze dag.
25 En nu, JAHWEH, Elohim van , bewaar voor Uw dienaar , mijn vader, wat U tot hem sprak, zeggend: Er zal voor jou geen man afgesneden worden van voor Mijn aangezicht, zittend op de troon van , maar slechts indien jouw zonen hun weg in acht nemen, om te gaan zoals jij voor Mijn aangezicht ging.
26 En nu, Elohim van , alstublieft, Uw woord zal waarheid worden, dat U sprak tot Uw dienaar , mijn vader.
27 Zal waarlijk Elohim op de aarde wonen? Aanschouw!, de hemelen en de hemelen van de hemelen bevatten U niet; hoeveel minder dit huis dat ik bouwde!
28 En U wendt U om tot het gebed van Uw dienaar en tot zijn smeekbede, JAHWEH, mijn Elohim, luisterend naar het dringend beroep en naar het gebed dat Uw dienaar vandaag voor Uw aangezicht bidt.
29 Dat Uw ogen zijn geopend voor dit huis, nacht en dag, voor de plaats waarvan U zei: Daar zal Mijn Naam zijn, om te luisteren naar het gebed dat Uw dienaar bidt tot deze plaats.
30 En U luistert naar de smeekbede van Uw dienaar en van Uw volk , die zij bidden tot deze plaats. En U, U zal luisteren in Uw woonplaats, in de hemelen. En U luistert en U vergeeft.
31 Wanneer een man zondigt tegen zijn naaste en hij draagt tegen hem een verwensing om hem te verwensen en hij komt, dan komt de verwensing voor het aangezicht van Uw altaar in dit huis.
32 En U, U luistert in de hemelen en U doet, en U spreekt recht voor Uw dienaren, de slechte veroordelend, zijn weg op zijn hoofd gevend, en om de rechtvaardige te rechtvaardigen, hem gevend naar zijn rechtvaardigheid.
33 Indien Uw volk verslagen wordt voor het aangezicht van een vijand, omdat zij zondigden tegen U, maar zij tot U terugkeren en Uw Naam toejuichen en zij bidden en zij smeken tot U in dit huis,
34 luister, ja luister dan in de hemelen en vergeef de zonde van Uw volk en doe hen terugkeren naar de grond die U aan hun vaders gaf.
35 Wanneer de hemelen beteugeld worden en er geen regen is, omdat zij zondigden tegen U, en zij bidden naar deze plaats en zij juichen Uw Naam toe en zij keren terug van hun zonde, omdat U hen nederig maakt,
36 luister, ja luister dan in de hemelen en vergeef de zonde van Uw dienaren en van Uw volk , want U onderricht hen op de goede weg, waarop zij zullen gaan, en geef regen op Uw land, dat U als lotbezit aan Uw volk gaf.
37 Hongersnood, wanneer die in het land is; de pest, die komt, korenbrand, meeldauw, sprinkhaan, kever, die komt; wanneer de vijand hem benauwt in het land van zijn poorten; elke besmetting, elke ziekte,
38 elk gebed, elke smeekbede die er zal komen van elk mens, van heel Uw volk , want elk kent de besmetting van zijn hart, en hij spreidt zijn handpalmen uit naar dit huis,
39 luister dan in de hemelen, Uw terrein van wonen, en vergeef en doe, en geef aan de man naar al zijn wegen, zoals U zijn hart kent, want U, U alleen, kent het hart van alle zonen van de mens,
40 opdat zij U vrezen, alle dagen die zij leven op de oppervlakte van de grond die U aan onze vaders gaf.
41 En ook aan de uitheemse die niet van Uw volk is en kwam van een ver land vanwege Uw Naam,
42 want zij zullen Uw grote Naam horen en van Uw standvastige hand en van Uw uitgestrekte arm, en hij komt en hij bidt naar dit huis,
43 luister in de hemelen, het terrein van Uw wonen en doe naar alles wat hij, de uitheemse, tot U roept, opdat alle volken van de aarde Uw Naam zullen weten, om U te vrezen zoals Uw volk en weten dat Uw Naam uitgeroepen wordt over dit huis dat ik bouwde.
44 Toen uw volk uittrok voor de strijd tegen haar vijand, op de weg waarop U hen zond, en zij baden tot JAHWEH in de richting van de stad die U koos en het huis dat ik bouwde voor Uw Naam,
45 toen luisterde U in de hemelen naar hun gebed en naar hun smeekbede, en deed U hun oordeel.
46 Wanneer zij zondigen tegen U, want er is geen mens die niet zondigt, en U boos bent tegen hen en U geeft hen een vijand voor hun aangezicht en zij nemen hen krijgsgevangen, hen krijgsgevangen nemend naar het land van de vijand, ver of dichtbij,
47 en zij keren terug naar hun hart in het land waarin zij krijgsgevangen gehouden worden, dan keren zij terug en zij smeken tot U in het land van hen die hen krijgsgevangen namen, zeggend: Wij zondigden en wij handelden verdorven; wij zijn slecht,
48 en zij keren terug tot U, met heel hun hart en met heel hun ziel, in het land van hun vijanden die hen krijgsgevangen namen en zij bidden tot U in de richting van hun land, dat U gaf aan hun vaders, de stad die U koos en het huis dat ik bouwde voor Uw Naam,
49 luistert U dan in de hemelen, het terrein van Uw wonen, naar hun gebed en hun smeekbede en doet U hun oordeel.
50 En U vergeeft Uw volk dat zondigde tegen U en al hun overtredingen die zij tegen U overtraden. En U geeft hen mededogen voor het aangezicht van die hen krijgsgevangen namen en zij hebben mededogen met hen.
51 Want zij zijn Uw volk en Uw lotbezit, die U deed uitgaan vanaf , vanaf het midden van de smeltkroes van het ijzer,
52 omdat Uw ogen open zijn voor de smeekbede van uw dienaar en voor de smeekbede van Uw volk, , om naar hen te luisteren in al hun roepen tot U.
53 Want U scheidde hen voor U als lotbezit af vanaf alle volken van de aarde, zoals U sprak door de hand van , Uw dienaar, bij Uw doen uitgaan van onze vaders vanaf , mijn Heer JAHWEH."
54 En het gebeurde als eindigt met bidden tot JAHWEH, al het gebed en deze smeekbede, dat hij opstond vanaf het aangezicht van het altaar van JAHWEH, van het zich neerbuigen op zijn knieën en zijn handpalmen zijn uitgespreid naar de hemelen.
55 En hij stond en hij zegende heel de samenkomst van , zeggend met een grote stem:
56 "Gezegend is JAHWEH, Die rust gaf aan Zijn volk, , naar alles wat Hij sprak. Er viel geen enkel woord vanaf heel Zijn goede woord dat Hij sprak door de hand van , Zijn dienaar.
57 JAHWEH, onze Elohim, zal met ons zijn, zoals Hij was met onze vaders. Het moet niet zo zijn dat Hij ons verlaat en het moet niet zo zijn dat Hij ons in de steek laat,
58 ons hart uitstrekkend naar Hem, gaande in al Zijn wegen en Zijn instructies in acht houdend en Zijn statuten en Zijn verordeningen die Hij onze vaders als instructie gaf.
59 En deze zullen mijn woorden zijn die ik smeekte voor het aangezicht van JAHWEH; ze zijn dichtbij tot JAHWEH, onze Elohim, overdag en bij nacht, doende het oordeel van Zijn dienaar en het oordeel van Zijn volk, , een zaak van een dag in zijn dag,
60 zodat alle volken van de aarde weten dat JAHWEH, dat Hij de Elohim is; er is verder geen.
61 En jullie hart wordt volkomen met JAHWEH, onze Elohim, gaande in Zijn statuten en Zijn instructies in acht nemend, zoals deze dag."
62 En de koning en heel met hem offeren een slachtoffer voor het aangezicht van JAHWEH.
63 En offerde het slachtoffer van de vredeoffers, dat hij offerde aan JAHWEH; twee en twintig duizend van het grootvee, en honderd en twintig duizend van het kleinvee. En zij wijdden het huis van JAHWEH in, de koning en alle zonen van .
64 In die dag heiligde de koning het midden van de hof, die voor het aangezicht was van het huis van JAHWEH, want hij deed daar het opstijgoffer en het erkenningsoffer en vette stukken van de vredeoffers; want het koperen altaar, dat voor het aangezicht van JAHWEH was, was te klein om het opstijgoffer en het erkenningsoffer en de vette stukken van de vredeoffers te bevatten.
65 En maakte in die tijd de feestviering - en heel met hem, een grote samenkomst, komend van tot aan de wadi van , voor het aangezicht van JAHWEH, onze Elohim, zeven dagen en zeven dagen, veertien dagen.
66 In de achtste dag zond hij het volk heen. En zij zegenden de koning en zij gingen naar hun tenten, als verheugden en als goeden van hart vanwege al de goedheid die JAHWEH deed aan , Zijn dienaar, en aan , Zijn volk.
Terug naar de indexpagina
Naar 1 Koningen 9
|
|