|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En het gebeurde als het bouwen van het huis van JAHWEH en het huis van de koning had beëindigd en heel de gehechtheid van die hij verlangde te maken,
2 dat JAHWEH een tweede keer verscheen aan , zoals Hij aan hem verscheen in .
3 En JAHWEH zei tot hem: "Ik hoorde jouw gebed en jouw smeekbede die jij smeekte voor Mijn aangezicht. Ik heiligde dit huis dat jij bouwde om Mijn heilige Naam daar te plaatsen tot aan de aion. En Mijn ogen en Mijn hart zijn daar alle dagen.
4 En jij, indien jij gaat voor Mijn aangezicht, zoals , jouw vader, ging, in integriteit van hart en in rechtheid, om alles te doen wat Ik jou als instructie gaf, neem dan Mijn statuten en Mijn verordeningen in acht,
5 dan bevestig Ik de troon van jouw koningschap over tot de aion, zoals Ik sprak tot , jouw vader, zeggend: Er zal van jou geen man afgesneden worden vanaf de troon van .
6 Indien jullie je afkeren, ja afkeren, jullie en jullie zonen, vanaf achter Mij, en jullie niet Mijn instructies en Mijn statuten in acht nemen, die Ik gaf voor jullie aangezicht, en jullie gaan en jullie dienen andere elohims en jullie buigen je voor hen neer,
7 dan snij Ik af vanaf de oppervlakte van de grond die Ik aan hen gaf, en het huis dat Ik heiligde voor Mijn Naam zal Ik heenzenden vanaf Mijn aangezicht; dan is tot een spreekwoord en een spotnaam onder alle volken.
8 En dit huis (het zal allerhoogst worden), elk die er aan passeert zal ontzet zijn en sissen. En zij zeggen: Waarom deed JAHWEH zoals dit met dit land en met dit huis?
9 En zij zeggen: Omdat zij JAHWEH, hun Elohim, verlieten, Die hun vaders uit het land van deed uitgaan. Want zij houden vast aan andere elohims en zij aanbidden tot hen en zij dienen hen. Daarom bracht JAHWEH al dit kwaad op hen."
10 En het gebeurde aan het einde van twintig jaren, dat de twee huizen bouwde, het huis van JAHWEH en het huis van de koning.
11 , koning van , assisteerde met het hout van de ceders en met het hout van de cipressen, en met het goud, naar al zijn verlangen. Dan gaf aan twintig steden in het land van .
12 En ging uit vanaf om de steden te zien die aan hem gaf en zij waren niet recht in zijn ogen.
13 En hij zei: "Wat zijn deze steden die jij aan mij gaf, mijn broeder?" En men noemt ze land van tot aan deze dag.
14 En zond tot de koning honderd en twintig goud.
15 En dit was de zaak van de dwangarbeid die koning deed opgaan om het huis van JAHWEH en zijn huis te bouwen en het bolwerk en de muur van en en en .
16 (, koning van , ging op en hij veroverde en hij verbrandde het met vuur. En de Kanaäniet die in de stad woonde doodde hij. En hij gaf het als wegzendingsgeschenken aan zijn dochter, vrouw van ).
17 En herbouwde en , het lage,
18 en en in de wildernis, in het land,
19 en alle steden van de voorraden die van werden, en de steden van de strijdwagen en de steden van de ruiters, en de gehechtheid van die hij verlangde om in te bouwen en in en in heel het land van zijn heerschappij.
20 Al het volk dat resteerde van de Amoriet, de Hethiet, de Perizziet, de Chiwwiet en de Jebusiet, die niet van de zonen van waren,
21 hun zonen die na hen resteerden in het land, die de zonen van niet konden verdoemen, en doet hen opgaan tot dwangarbeid, dienaar te zijn, tot aan deze dag.
22 En vanaf de zonen van gaf geen dienaar, want zij waren mannen van de oorlog, en zijn dienaren, en zijn oversten, en zijn adjudanten, en zijn oversten van zijn strijdwagens en van zijn ruiters.
23 Dezen waren de oversten over de gevolmachtigden die over het werk van waren: vijf honderd en vijftig, die heersten over het volk dat het werk deed.
24 Ja, de dochter van ging op vanaf de stad van , naar haar huis dat hij voor haar bouwde. Dan bouwde hij voor haar het bolwerk.
25 En deed drie keer in het jaar jaar opstijgoffers en vredeoffers opgaan op het altaar dat hij voor JAHWEH bouwde. En hij deed er wierook bij roken, dat is voor het aangezicht van JAHWEH. En hij maakte het huis af.
26 En koning maakte een schip in , bij op de oever van de Zee van Rietgras, in het land van .
27 En zond zijn dienaren in een schip, mannen van schepen, die de zee kennen, met dienaren van .
28 En zij kwamen in de buurt van en zij namen van daar goud, vier honderd en twintig , en zij brachten het bij koning .
Terug naar de indexpagina
Naar 1 Koningen 10
|
|