|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En het gebeurde bij de tijd van de terugkomst van het jaar, bij de tijd vanhet uitgaan van de koningen, dat de strijdmacht van het leger leidde en hij het land van de zonen van ruïneerde. En hij kwam en hij belegerde . En zat in Jeruzalem. En sloeg en hij sloopte het.
2 En nam de kroon van het hoofd van hun koning en hij vond haar het gewicht van een talent goud en dat er een kostbare steen in is. En ze was op het hoofd van . En de buit die hij uit de stad deed uitgaan was uitermate veel.
3 En het volk dat in haar was deed hij uitgaan. En hij zette aan het werk met de zaag en met de ijzeren dorsers en met de zagen. En zo deed met alle steden van de zonen van . En , en heel het volk, keerde terug naar .
4 En het gebeurde daarna dat er strijd ontstond met de Filistijnen, in . Toen sloeg , de Chusatiet, neer, uit die geboren waren van de . En zij werden onderdanig gemaakt.
5 En er was opnieuw strijd met de Filistijnen en , zoon van , sloeg , broer van , de Gatiet, neer; en het hout van zijn speer was als een hevelcilinder van wevers.
6 En er was opnieuw strijd, in . En er was een zeer grote man, met zijn zes vingers per hand en zes tenen per voet, vier en twintig, en ook hij was geboren aan de .
7 En hij smaadde , en , zoon van , broeder van , sloeg hem neer.
8 Dezen werden geboren aan de , in , en zij vielen door de hand van en door de hand van zijn dienaren.
Terug naar de indexpagina
Naar 1 Kronieken 21
|
|