Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
1 Kronieken
Hoofdstuk 24

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)


1 En wat de zonen van AäronAäron = lichtbrenger betreft, dit waren hun afdelingen. De zonen van AäronAäron = lichtbrenger: NadabNadab = JAH is edelmoedig, mild en AbihuAbihu = mijn Vader is Hij, EleazarEleazar = God is hulp en ItamarItamar = palmenland.
2 En NadabNadab = JAH is edelmoedig, mild en AbihuAbihu = mijn Vader is Hij stierven voor het aangezicht van hun vader, en er waren voor hen geen zonen. En EleazarEleazar = God is hulp en ItamarItamar = palmenland dienden als priesters. En de zonen van Aäron, Nadab en Abihu, nemen elk hun vuurpan en zij doen er vuur in en zij plaatsen er wierook op en zij brengen het naderbij voor het aangezicht van JAHWEH, een vreemd vuur dat Hij hen niet opdroeg.
2 En vuur ging uit van voor het aangezicht van JAHWEH en het verslindt hen, en zij sterven voor het aangezicht van JAHWEH. (SW)
[Lev. 10:1,2]

3 En DavidDavid = lieveling en SadokSadok = rechtvaardig verdeelden hen van de zonen van EleazarEleazar = God is hulp, en AchimelechAchimelech = mijn vader is koning van de zonen van ItamarItamar = palmenland, voor hun supervisie van hun dienst.
4 En de zonen van EleazarEleazar = God is hulp werden bevonden meer machtige mannen te hebben dan de zonen van ItamarItamar = palmenland en zij deelden hen op: voor de zonen van EleazarEleazar = God is hulp, zestien hoofden voor het huis van hun vaders, en voor de zonen van ItamarItamar = palmenland, acht voor het huis van hun vaders.
5 En zij deelden hen op in loten, dezen bij dezen, want zij waren oversten van de heilige plaats en oversten van de Elohim, van de zonen van EleazarEleazar = God is hulp en onder de zonen van ItamarItamar = palmenland.
6 En SemajaSemaja = gehoord heeft Jah, zoon van NetanelNetanel = gegeven heeft God, de schrijver uit de Levieten, schreef hen op voor het aangezicht van de koning, de oversten en SadokSadok = rechtvaardig, de priester, en AchimelechAchimelech = mijn vader is koning, zoon van AbjatarAbjatar = vader van overvloed, en de hoofden van de vaders voor de priesters en voor de Levieten. Het huis van één vader wordt genomen voor EleazarEleazar = God is hulp en één wordt genomen voor ItamarItamar = palmenland.
7 En het eerste lot ging uit naar JojaribJojarib = JAH strijdt (voor) en het tweede voor JedajaJedaja = looft Jah,
8 het derde naar CharimCharim = met gespleten neus, het vierde naar SeorimSeorim = gerst,
9 het vijfde naar MalkiaMalkia = mijn Koning (=God) is Jah, het zesde naar MiaminMiamin = van rechts (de gelukszijde),
10 het zevende naar HakkosHakkos = doorn, het achtste naar AbiaAbia = mijn Vader is Jah, Er was* in de dagen van Herodes, koning van °Judea, een zeker priester, genaamd Zacharias, uit de orde van Abbia, en zijn vrouw was uit de dochters van Aäron, en haar °naam was Elizabeth. (SW) [Luk. 1:5]
11 het negende naar JesuaJesua = JAH redt, het tiende naar SechanjaSechanja = (in de tempel) Zijn intrek genomen heeft Jah,
12 het elfde naar EljasibEljasib = onderschikker terugkeer, het twaalfde naar JakimJakim = Hij (God) richt op,
13 het dertiende naar ChuppaChuppa = scherm, beschutting, het veertiende naar JesebabJesebah = zetel van de vader,
14 het vijftiende naar BilgaBilga = (Jah) is glans, het zestiende naar ImmerImmer = lam, schaap,
15 het zeventiende naar ChezirChezir = wild zwijn, het achttiende naar HappissesHappisses = de verbrijzelaar,
16 het negentiende naar PetachjaPetachja = (de moederschoot) opent Jah, het twintigste naar JechezkelJechezkel = sterk is God,
17 het één en twintigste naar JakinJakin = Hij (God) grondvest, het twee en twintigste naar GamulGamul = gespeend,
18 het drie en twintigste naar DelajaDelaja = uit (het gevaar) getrokken heeft Jah en het vier en twintigste naar MaäzjaMaäzja = JAH troost.
19 Dit was hun census van hun dienst om binnen te gaan in het huis van JAHWEH, naar hun gebruikelijke recht door de hand van AäronAäron = lichtbrenger, hun vader, zoals JAHWEH, Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God, hem als instructie gaf.
20 En naar de resterende zonen van LeviLevi = aanhanger, aanhankelijk, naar de zonen van AmramAmram = oom (=beschermer = God) is verheven: SubaëlSubaël = wendt U toch weer tot ons, o God; naar de zonen van SubaëlSubaël = wendt U toch weer tot ons, o God JechdejahuJechdejahu = JAHWEH is eenheid;
21 en naar RechabjaRechabja = ruimte maakte Jah: voor de zonen van RechabjaRechabja = ruimte maakte Jah JissiaJissia = JAHWEH zal leiden, het hoofd.
22 Voor de Jisharieten: SelomotSelomot = vredelievend; voor de zonen van SelomotSelomot = vredelievend: JachatJachat = Hij zal grijpen.
23 En de zonen van JeriaJeria = JAH grondvest: AmarjaAmarja = gesproken (=bedoeld) heeft Jah, de tweede, JachaziëlJachaziël = God schouwt, de derde, JekamamJekamam = het volk verheft zich, de vierde.
24 De zonen van UzziëlUzziël = mijn kracht is God: MichaMicha = wie is als (Jah); voor de zonen van MichaMicha = wie is als (Jah): SamirSamir = doorn.
25 De broeder van MichaMicha = wie is als (Jah): JissiaJissia = JAHWEH zal leiden; voor de zonen van JissiaJissia = JAHWEH zal leiden: ZecharjaZecharja = JAH gedenkt.
26 De zonen van MerariMerari = bitter: MachliMachli = ziekte en MusiMusi = opbrengst, zonen van JaäziahuJaäziahu = mijn kracht is Jah, zijn zoon.
27 De zonen van MerariMerari = bitter uit JaäziahuJaäziahu = mijn kracht is Jah, zijn zoon: SohamSoham = onix en ZakkurZakkur = bewaard (in Gods herinnering) en IbriIbri = Hebreeër.
28 Voor MachliMachli = ziekte: EleazarEleazar = God is hulp, en er waren voor hem geen zonen.
29 Voor KisKis = boog, macht, of: geschenk: de zonen van KishKish = boog, macht, of: geschenk, JerachmeëlJerachmeël = barmhartig is God.
30 En de zonen van MusiMusi = opbrengst: MachliMachli = ziekte en EderEder = kudde en JerimotJerimot = hoogten. Dezen waren de zonen van de Levieten naar het huis van hun vaders.
31 En zij wierpen ook loten om overeen te stemmen met hun broeders, de zonen van AäronAäron = lichtbrenger, voor het aangezicht van DavidDavid = lieveling, de koning, en SadokSadok = rechtvaardig en AchimelechAchimelech = mijn broeder is koning en de hoofden van de vaders voor de priesters en voor de Levieten, het hoofd van de vaders, om overeen te stemmen met hun kleine broeder.

Terug naar de indexpagina
Naar 1 Kronieken 25
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.